Het Trimbos Instituut presenteert een nieuwe factsheet over depressie en suïcidaliteit met de meest recente kerncijfers over het vóórkomen van depressieve stoornissen en suïcidaliteit in Nederland. Voor deze factsheet is gebruikgemaakt van meerdere Nederlandse bronnen waaronder NEMESIS-2 en data van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Binnen deze factsheet sluit het Trimbos-instituut aan bij de recente themarapportage Zicht op depressie: de aandoening, preventie en zorg die in het kader van de Staat van Volksgezondheid en Zorg verschenen is.
Factsheet over depressie en suïcidaliteit
Deze themarapportage geeft een overzicht van landelijke gegevens en kennishiaten op het gebied van depressie. Er wordt antwoord gegeven op wat een depressieve stoornis is, wat de gemiddelde leeftijd is waarop een depressieve stoornis ontstaat, hoe vaak deze stoornis voorkomt onder jongeren, volwassenen en ouderen, en wat de zorgkosten en het zorggebruik ervan zijn.
Ook geven zij antwoord op wat suïcidaliteit is, de gemiddelde leeftijd waarop suïcidaal gedrag ontstaat, en hoe vaak suïcidaliteit en suïcides voorkomen onder jongeren, volwassenen en ouderen.
Gratis downloaden factsheet
De factsheet is gratis te downloaden op de website van het Trimbos Instituut.
Werken in het weekend en overwerk veroorzaken een hoger risico op depressie. Dit blijkt uit een onderzoek van UCL en Queen Mary University of London. De onderzoekers namen de gegevens van 20.000 werknemers onder de loep. Het gaat om een observatiestudie, dus de exacte oorzaken van het verhoogde risico op depressie zijn niet onderzocht. Toch hebben de onderzoekers wel een aantal mogelijke verklaringen voor dit verband.
Werken in het weekend
Het blijkt dat zowel mannen als vrouwen die de meeste of alle weekenden werken, meer kans hebben op symptomen van depressie dan mensen die nooit in het weekend werken.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat veel weekendwerkers aan het werk zijn in lager betaalde sectoren en sowieso gevoeliger zijn voor depressie.
Overwerk doordeweeks
Ook doordeweekse overuren blijken een zware last te zijn, in dit geval alleen voor vrouwen. Vrouwen die meer dan 55 uur per week werken, hadden namelijk 7,3% meer kans op depressie dan vrouwen met een normale werkweek. Bij mannen werd dit verschil niet gevonden.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat volgens de onderzoekers vrouwen een groot deel van het huishouden op zich nemen, naast hun werk. Dit zorgt in totaal voor extra werkuren, meer tijdsdruk en soms te veel verantwoordelijkheden.
Het dagelijks slikken van supplementen en voedingstherapie kunnen depressie niet voorkomen. Dit blijkt uit de uitkomsten van het MooDFOOD-project, geleid door de Vrije Universiteit Amsterdam. De afgelopen vijf jaar werd de relatie tussen voeding en depressie onderzocht.
Binnen het project is het grootste gerandomiseerde klinische onderzoek naar het effect van voedingsstrategieën op de preventie van klinische depressie uitgevoerd. Meer dan 1.000 deelnemers met een hoog risico op depressie uit Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Spanje namen deel aan het onderzoek.
Geen effect door supplementen en voedingstherapie
Het slikken van supplementen blijkt niet overtuigend effectief bij het voorkomen van een klinische depressie, iets wat vaak gedacht wordt, vertelt onderzoeker Mariska Bot van Amsterdam UMC op de website van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook konden therapeutische sessies gericht op een gezond voedingsgedrag geen depressie voorkomen.
Gezonde voeding kan wel helpen
Hoewel er geen effect is aangetoond van voedingstherapie, kan gezonde voeding volgens de onderzoekers wel helpen. Op basis van een groot aantal onderzoeken en analyses trokken de MooDFOOD-onderzoekers de afgelopen jaren drie belangrijke conclusies:
Een gezond eetpatroon kan het risico op het ontwikkelen van een depressie helpen verminderen.
Bij mensen met obesitas leidt gewichtsverlies tot een vermindering van depressieve symptomen.
Vooralsnog laten voedingssupplementen geen gunstige effecten zien op depressieve symptomen of het voorkomen van een depressie.
Het MooDFOOD-project heeft naar aanleiding van de resultaten evidence-based voedingsstrategieën ontwikkeld om depressie te voorkomen.
Zij hebben dit vertaald in middelen voor het grote publiek, gezondheidswerkers (huisartsen, diëtisten en psychologen), onderzoekers en beleidsmakers. Deze middelen staan, samen met de onderzoeksresultaten van MooDFOOD en volledige conclusies over de preventie van depressie via voeding, op de website van het consortium.
Hoe voelt een paniekaanval? Is iemand met borderline echt zo snel boos? Kun je meerdere persoonlijkheden hebben? Wil iemand met een eetstoornis gewoon dun zijn? Antwoorden op deze en andere vragen vind je in de interviews en verhalen in het boek Het mens achter de labels van Anne Koeleman en Rivka Ruiter.
Wie het psychiatrisch handboek de DSM erop naslaat, weet daarna alles van de symptomen van psychische stoornissen, maar nog maar weinig van de mensen erachter. In Het mens achter de labels vertellen 22 mensen hoe het écht voelt om een psychische stoornis te hebben. Ook geven zij in interviews tips aan naasten, hulpverleners en iedereen die beter wil begrijpen hoe je iemand met een psychische stoornis zou kunnen helpen.
Het mens achter de labels
In het boek komen zowel relatief bekende als onbekende psychische problemen voor. De geïnterviewden en schrijvers die aan bod komen, hebben last van de volgende negen stoornissen: angst, borderline, depressie, dissociatieve identiteitsstoornis (meervoudige persoonlijkheid), dwangmatige persoonlijkheidsstoornis, eetstoornis, psychosomatische stoornis (onverklaarbare lichamelijke klachten), trauma (PTSS) en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. In het laatste hoofdstuk worden nog een aantal themas zoals zelfbeschadiging en euthanasie belicht, maar ook hoe het is om man te zijn binnen de GGZ.
Hoewel ieder mens en elke stoornis van elkaar verschilt, hebben alle schrijvers in dit boek een belangrijke overeenkomst: ze willen gezien worden als mens, niet als hun psychiatrisch label.
Beter begrijpen wat iemand doormaakt
Het boek is interessant voor iedereen die een DSM-label heeft of iemand kent met psychische klachten, maar ook willen Koeleman en Ruiter hulpverleners helpen door de kloof tussen het leren van lijstjes met symptomen en de praktijk kleiner maken. De auteurs hopen dat hulpverleners door dit boek daadwerkelijk beter begrijpen wat iemand met een stoornis doormaakt en hulpverleners in opleiding beter voorbereid de praktijk betreden. Om hun belangrijke boodschap te verspreiden, bieden zij honderd hulpverleners (in opleiding) en professionals in de zorg de eerste druk van het boek aan.
Het idee dat suïcides uiteindelijk niet te voorkómen zijn, heeft het verbeteren van suïcidepreventie lang in de weg gestaan. De laatste jaren zijn er echter verschillende strategieën ontwikkeld om suïcidale mensen hulp aan te bieden. Een belangrijke stap, maar er is nog veel ruimte voor verbetering. Dit blijkt uit het proefschrift van psychiater Jan Mokkenstorm. Hij promoveert 8 maart bij Amsterdam UMC.
Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat verhoging van de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor suïcidale mensen tot minder suïcides leidt. De laatste jaren zijn verschillende strategieën ontwikkeld om suïcidale mensen hulp aan te bieden. Psychiater en oprichter van 113 Zelfmoordpreventie Jan Mokkenstorm beschrijft in zijn proefschrift het proces en de uitkomsten van twee strategieën en van de nieuwe benadering Zero Suicide in de gezondheidszorg.
Verschillende strategieën als suïcidepreventie
De eerste strategie die Mokkenstorm onderzocht, is het vergroten van de toegankelijkheid en patiëntgerichtheid van geestelijke gezondheidszorg. Dit gebeurt door het aanbieden van online hulp aan suïcidale mensen, 24/7, gratis en anoniem via www.113.nl. Onderzoek laat nu een positief effect van 113 zien. De tweede strategie is de implementatie van een wetenschappelijk onderbouwd suïcidepreventiebeleid binnen specialistische ggz-instellingen in Nederland.
De bevindingen uit deze studie geven aan dat er een belangrijke eerste stap is gezet, maar ook dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Er is sprake van een kantelpunt in het denken over suïcidepreventie in Nederland. De mentaliteit van gelaten acceptatie van zelfmoord lijkt om te slaan naar een actieve preventie van zelfmoord. Sinds 2018 is het een speerpunt in het beleid van de regering en de ggz, vertelt Mokkenstorm op de website van het Amsterdam UMC.
Mokkenstorm ziet ook een significante variatie tussen verschillende praktijken wat duidelijke verschillen zijn in de kwaliteit van zorg voor suïcidale mensen tot gevolg heeft. Hij laat zien dat verbetering een proces is dat tijd en geduld kost en coördinatie met voortdurende aandacht vergt. Tegen de achtergrond van de vernietigende impact van suïcide, is de vraag hoe dit kan worden versneld.
Nastreving Zero Suicide in gezondheidszorg
Zero Suicide is een nieuwe benadering in de gezondheidszorg. Hiermee wordt organisatiebreed nagestreefd dat patiënten niet eenzaam of radeloos sterven door suïcide. Op basis van een literatuurstudie is het volgens Mokkenstorm rationeel om deze doelstelling na te streven in de gezondheidszorg. Wel is het belangrijk dit op een manier uit te dragen waarbij zorgprofessionals zich gesteund voelen en beschermd worden tegen ongepaste verwijten als een patiënt overlijdt door zelfmoord.
Vergroot cannabidiol voorafgaand aan exposurebehandeling het behandeleffect bij sociale fobie en paniekstoornis met agorafobie?
Voor wie?
Het onderzoek is bedoeld voor mensen met een sociale fobie of een paniekstoornis met agorafobie.
Waarom dit onderzoek?
De sociale fobie en paniekstoornis met agorafobie kunnen in het algemeen goed behandeld worden met exposuretherapie al dan niet in combinatie met psychofarmaca. Bij een deel van de patiënten is deze behandeling echter onvoldoende werkzaam. Daarom voeren we bij Altrecht (Utrecht), GGZ inGeest (Amsterdam) en Universitair Centrum Psychiatrie (Groningen) een behandelstudie uit waarbij we voorafgaand aan een aantal exposuresessies cannabidiol geven om na te gaan of dit het behandeleffect kan vergroten bij agorafobie en sociale fobie.
Wat wordt onderzocht?
De behandeling die we onderzoeken bestaat uit standaard exposure therapie die volgens de richtlijnen wordt aangeboden. Op basis van loting krijgt de ene helft van de patiënten gedurende 8 weken voorafgaand aan de exposure behandeling een tablet cannabidiol en de andere helft een capsule zonder werkzame stof. De behandelaars, onderzoekers en patiënten weten niet wie welke tablet krijgt.
Wat is Cannabidiol?
Cannabidiol is een bestanddeel van de Cannabis sativa plant. Cannabidiol is echter niet het bekende bestanddeel van cannabis, THC, en veroorzaakt geen hallucinaties, geen gevoelens van high, stoned of euforie en heeft geen verslavende werking. Onderzoek tot nog toe duidt er op dat cannabidiol een kalmerend en angstremmend effect heeft. Tot op heden zijn in het gebruik geen bijwerkingen gerapporteerd. De cannabidiol die in het huidige onderzoek wordt gebruikt is niet afkomstig van de plant, maar gemaakt in een laboratorium. De cannabidiol zit in een capsule om in te nemen. We vragen u om telkens 2 uur voorafgaand aan de exposure sessie een capsule in te nemen
Wat kunt u verwachten van het onderzoek?
Het onderzoek bestaat uit twee onderzoeksmetingen voor en na de behandeling met o.a. een computertaak en bloed afname. Verder zullen we u vragen om na 3 en 6 maanden een aantal vragenlijsten op de computer in te vullen.
Waarom meedoen?
Door mee te doen aan dit onderzoek helpt u de behandelingen voor mensen met fobieën te verbeteren.
Contactinformatie
Bent u geïnteresseerd om mee te werken aan het onderzoek? Of twijfelt u of u geschikt bent of heeft u andere vragen? Neem dan contact op met Caroline Kwee via cbd@onderzoek.io of 0634852440.
Het verhoogde risico op hart- en vaatziekten bij mensen met een depressie of angststoornis, zou verklaard worden door de ontregeling van het zenuwstelsel. Volgens Mandy Hu, die op 11 maart promoveert aan het Amsterdam UMC, speelt er echter meer mee. Uit haar proefschrift blijkt dat dit veroorzaakt wordt door de effecten van het gebruik van antidepressiva en een slechte leefstijl.
Dat mensen met een depressie of een angststoornis een verhoogd risico hebben op hart- en vaatziekten, is al langer bekend. Hu wilde in haar onderzoek de onderliggende redenen hiervoor achterhalen. In drie verschillende studies heeft ze gekeken wat het verband is tussen depressie en angststoornissen, een ontregeling van het autonome zenuwstelsel en risicofactoren voor hart- en vaatziekten.
Stress speelt een rol bij ontwikkeling hart- en vaatziekten
Het autonome zenuwstelsel is verantwoordelijk voor stressreacties, maar tegelijkertijd ook voor een toestand van rust en herstel. “Van het autonome zenuwstelsel wordt gedacht dat het op de route ligt van slechte mentale gezondheid naar lichamelijke klachten”, vertelt Hu op de website van Amsterdam UMC.
Ze legt uit dat dit deel van het zenuwstelsel een groot effect heeft op het hart. “Stress speelt een rol bij depressie en angststoornissen. Hierdoor is het aannemelijk dat het autonome zenuwstelsel leidt tot de ontwikkeling van hart- en vaatziekten bij mensen met een depressie.”
Verhoogd risico door antidepressiva en slechte leefstijl
In haar onderzoek laat Hu echter zien dat een slechte mentale toestand, zoals depressie of angststoornis, geen direct effect heeft op een ontregeling van het autonome zenuwstelsel. Hu: “Depressie en angststoornissen leiden waarschijnlijk tot autonome ontregeling, en dus risico op hart- en vaatziekten, via het gebruik van antidepressiva en het hebben van een slechte leefstijl, zoals roken en weinig bewegen.”
Volgens Hu zijn deze resultaten van belang voor de volksgezondheid. Omdat een slechte mentale toestand niet de directe oorzaak is voor een ontregeling van het zenuwstelsel, is het wellicht mogelijk om het gevonden verband tussen beide te verbreken. “Behandelaren behoren voorzichtiger te zijn met het voorschrijven van antidepressiva. Ze zouden alternatieven kunnen overwegen, zoals leefstijlverandering, die een positief effect hebben op mentale en fysieke gezondheid.”
In 2011 kreeg een op de drie patiënten antidepressiva langdurig voorgeschreven. Bij SSRI-gebruikers was dit 38% en bij TCAs-gebruikers 35%. Dit blijkt uit onderzoek van NIVEL.
De onderzoekers gebruikten gegevens die huisartsenpraktijken voor Nivel Zorgregistraties aanleverden over de periode 2011-2015. Een deel van de praktijken viel af, omdat deze niet over de hele periode meededen aan de registratie. Uiteindelijk konden de gegevens van ruim 326 duizend volwassenen voor analyse worden gebruikt.
Antidepressiva langdurig voorgeschreven
Van de patiënten die in 2011 antidepressiva kregen voorgeschreven, gebruikte ongeveer 65% deze een jaar later nog. Het percentage patiënten dat vijf jaar later nog altijd antidepressiva gebruikte, was lager: bij SSRI-gebruikers was dit 38% en bij TCAs-gebruikers 35%.
De onderzoekers benadrukken dat antidepressiva niet alleen worden voorgeschreven aan mensen met een depressie. Bij moderne antidepressiva (SSRIs) is dat ongeveer in de helft van de gevallen zo. In een kwart van de gevallen wordt het voorgeschreven bij angst. Oudere antidepressiva (TCAs) werden juist voornamelijk voorgeschreven bij somatische problemen, zoals (hoofd)pijn.
Het hebben van een depressie was wel een belangrijke voorspeller voor het langer doorslikken van een antidepressivum.
Veilig afbouwen van antidepressiva
Volgens NIVEL is het aantal patiënten dat langdurig antidepressiva gebruikt tegen een depressie lager dan in het algemeen wordt aangenomen. Ze benadrukken het belang van een algemene richtlijn om onwenselijke praktijkvariatie in het langdurig voorschrijven én in het afbouwen van antidepressiva tegen te gaan. Tussen huisartsenpraktijken onderling bleek namelijk een grote variatie in het langdurig voorschrijven van deze medicatie.
Onder leiding van het Amsterdam UMC en met medewerking van het Nivel wordt momenteel met het OPERA-project uitgebreid onderzoek gedaan naar het veilig afbouwen van antidepressiva.
Het op jonge leeftijd gebruiken van cannabis verhoogt mogelijk de kans op depressie en zelfmoordgedachten. Dat stellen neurobiologen van de Canadese McGill University. Tijdens een meta-analyse analyseerden zij de resultaten van elf eerdere studies naar de risicos van cannabis.
Aan de studies namen in totaal ruim 23.000 mensen deel, die over een langere periode werden gevolgd. De onderzoekers van elke studie voerden twee meetmomenten uit bij hun participanten: een keer vóór hun achttiende verjaardag en een tweede keer op een bepaald moment tussen hun 18de en 32ste.
Cannabis verhoogt kans op depressie en zelfmoordgedachten
Aan de hand van het eerste meetmoment werden deelnemers in twee groepen opgedeeld. De ene groep groep bestond uit personen die nooit wiet gebruikten, de andere uit personen die een half jaar tot een jaar voor de eerste meting dagelijks cannabis rookten.
Tijdens het tweede meetmoment gingen de onderzoekers na of de deelnemers uit de twee groepen last hadden van depressie, angst of zelfmoordgedachten. Onder de cannabisgebruikers bleek het risico op een depressie en zelfmoordgedachten hoger te liggen dan onder niet-gebruikers. Tussen cannabis en angst vonden de onderzoekers geen link.
Tieners inlichten over risico’s cannabis
De wetenschappers controleerden nog of er geen andere factoren in het spel waren. Ze gingen na of de jongvolwassenen voor hun achttiende al eens depressief waren geweest en of ze een erfelijke aanleg hadden voor depressie. Die factoren hadden geen significante impact op de resultaten.
Volgens de onderzoekers moeten tieners beter worden ingelicht over de risicos van cannabis. Ze moeten bovendien leren om weerbaarder te zijn tegen groepsdruk.
Het psychedelicum psilocybine is de werkzame stof in sommige paddenstoelen en truffels. In deze nieuwe studie onderzoeken wij de effectiviteit, veiligheid en de optimale dosering bij mensen met een depressie, bij wie in de huidige depressieve periode minimaal twee antidepressiva niet of weinig hebben gewerkt. De studie vindt plaats op verschillende locaties in Europa, waaronder het UMC Groningen en het UMC Utrecht.
N.B. Psilocybine is de werkzame stof in truffels en sommige paddenstoelen. We raden patiënten ten zeerste af om in de thuissituatie psilocybine als therapeutisch middel te gebruiken.
Wie kan er deelnemen aan de studie?
Dit onderzoek wordt gedaan bij mensen vanaf 18 jaar, die een hardnekkige, therapieresistente depressieve stoornis hebben. Deelname aan het onderzoek is mogelijk wanneer:
u voor de huidige depressieve periode minstens twee verschillende medicijnen voor depressie (antidepressiva) geprobeerd heeft, waarbij er weinig of geen effect was, of het antidepressivum onvoldoende werd verdragen;
bij u geen sprake is geweest van een psychiatrische stoornis die gepaard gaat met psychose, zoals schizofrenie of bipolaire stoornis;
er in het afgelopen jaar geen sprake is geweest van verslavingsproblematiek;
u geen ernstige medische aandoening heeft;
u niet zwanger bent en/of borstvoeding geeft.
Er zijn nog meer situaties waarin u niet deel kunt nemen. Een onderzoeker van de studie kan u hier meer over vertellen.
Hoe ziet deelname eruit?
Deelnemers krijgen een intake bij een psychiater. Dan volgt een screening middels vragenlijsten, bloedafname, urinecontrole (op drugs en zwangerschap) en een hartfilmpje.
De dosis psilocybine die u krijgt is 25 mg, 10 mg of 1 mg. Deelnemers worden door loting over deze drie groepen verdeeld. Deelnemers krijgen eenmalig psilocybine toegediend onder begeleiding van speciaal getrainde professionals tijdens een studiebezoek in het ziekenhuis. Tijdens de sessie luistert de deelnemer naar muziek en wordt aangemoedigd om het effect van de psilocybine te ervaren.
Deze eenmalige sessie duurt 6 tot 8 uur.
Voorafgaand aan de psilocybinesessie bouwt de deelnemer zijn of haar medicijnen tegen depressie (antidepressiva) volledig af. Dit gebeurt in overleg en onder begeleiding van een arts . Dit is nodig omdat antidepressiva mogelijk een wisselwerking met psilocybine kunnen hebben. In de weken na de psilocybinesessie volgen een aantal afspraken met de begeleider om over de psilocybine-ervaring te praten.
Tot minimaal 3 weken na de psilocybinesessie gebruikt de deelnemer geen medicijnen tegen depressie (voor zover mogelijk). Zo kunnen wij het volledige effect van psilocybine meten. Na deze periode kan de deelnemer, zo nodig, het antidepressivum weer opbouwen.
Alle metingen van de studie vinden binnen circa 18 weken plaats. Afhankelijk van de duur van afbouw van antidepressiva moet de deelnemer in totaal gemiddeld 10 keer naar het ziekenhuis komen.
Robert Schoevers (hoofdonderzoeker) Jeanine Kamphuis (psychiater)
Maartje Hofman (onderzoekscoördinator) Sabina Muller (therapeut)
Frieda Parlevliet (therapeut) Jan Mars (therapeut)
Marrit Rozestraten (verpleegkundige) Maurice Vischjager (verpleegkundige)
Contact
Bij interesse in deelname in Groningen kunt u mailen met Jeanine Kamphuis of Maartje Hofman via psilocybinestudie@umcg.nl of bellen met nummer 050-3610930.
Bij interesse in deelname of vragen over de studie kunt u mailen met het studieteam via PTRD@umcutrecht.nl of bellen met het aanmeldteam van de afdeling Psychiatrie van het UMC Utrecht: 088-7555888
N.B. Indien u een hardnekkige depressie heeft en niet in aanmerking zou komen voor de psilocybinestudie dan wijzen wij u op een tweede onderzoek bij onze afdeling waarin de antidepressieve werking van ketamine wordt onderzocht. Meer informatie hierover vindt u via Ketaminestudie