Een efficiëntere, effectievere én duurzamere manier om depressie en angst te meten. Gerard Slok-Flens is buitenpromovendus bij klinische psychologie aan de Universiteit van Leiden. Hij pleit voor de implementatie van twee bestaande, Amerikaanse meetinstrumenten. Zijn deze toepasbaar op Nederland?
In ons land wordt uiteraard al gemeten. Deze meetinstrumenten worden toch als belastend ervaren voor patiënten. Dat doen de twee Amerikaanse meetinstrumenten Item Response Theory (IRT) en Computergestuurd Adaptief Tetsen (CAT) veel minder. Deze middelen stellen veel gerichter vragen, die passen bij de ernst van angst en depressie. De meetinstrumenten zijn ontwikkeld door het Patient-Reported Outcomes Measurement Information System (PROMIS®) initiatief.
Het voordeel van deze modellen is dat ze vaker ingezet kunnen worden gedurende de klinische behandeling. Zo komt er meer informatie beschikbaar voor de evaluatie.
Volgens Slok-Flens zou implementatie geen groot probleem moeten zijn. Het zou gaan om grotere beschikbaarheid en toegankelijkheid voor zorgaanbieders. Om meer kennis over de instrumenten, om gebruiksvriendelijker interfaces.
De helft van patiënten met een depressieve stoornis, reageren onvoldoende op antidepressiva. Het alternatief is vaak psychotherapie, maar dat werkt ook niet altijd. Dat niet iedere depressie eenzelfde basis heeft, is bekend. Dat er meer alternatieve behandelmethodes moeten komen, eveneens.
Ontstekingsremmers
Het Universitair Psychiatrisch Centrum Duffel (UPC) bekijkt of ontstekingsremmers kunnen werken tegen depressies. Eerdere kleinschalige onderzoeken lijken dat uit te wijzen. Het centrum werkt hierin samen met de Universiteit van Antwerpen, de KU Leuven, de Vrije Universiteit Leuven en het UMC in Amsterdam. Met het onderzoek is 1,2 miljoen euro gemoeid. Maar wat onderzoekt men precies?
Psychologische en biologische factoren
Een depressie kan ontstaan vanuit een trauma, of vanuit andere psychologische factoren. Maar ook biologische factoren spelen een belangrijke rol. In de meeste gevallen is het een combinatie van de twee.
Ontstekingsremmers blijken verrassend effectief bij een deel van de depressieve patiënten. Bij 30% van de depressieve patiënten, is er een té actief immuunsysteem aan de gang. Het lichaam vecht hierbij letterlijk tegen zichzelf. Zij hebben dan ook een specifieke aanpak nodig. Antidepressiva werkt niet voor hen.
Het onderzoek
Voor het onderzoek zijn 240 proefpersonen nodig. 120 mét ontstekingswaarden en 120 zonder. Bij het onderzoek worden twee remmers gebruikt. Een groep gebruikt celecoxib, een middeltje dat uit dezelfde familie komt als ibuprofen. Het tweede middel is minocycline, een soort antibioticum dat goed werkt tegen ontstekingen. Een derde middel zal een placebo zijn. Het onderzoek zal zon 3 tot 4 jaar in beslag nemen. Als de resultaten aan de verwachtingen voldoen, zal de uitkomst straks gewoon via de huisarts te verkrijgen zijn.
De posterprijs op de NedKAD-conferentie is dit jaar gewonnen door Michèle Schmitter, promovenda Pro Persona en Radboud Universiteit met haar poster: Barriers and facilitators to adjunct exercise treatment – bridging the gap.
Sportbehandeling is effectief gebleken tegen depressie. De behandeling is toegankelijk, wordt gedekt door ziektekostenverzekeringen en is opgenomen in de multidisciplinaire richtlijn depressie. Verder is sporten geschikt voor lange termijn behandeling en verbetert het fysieke klachten. Ondanks deze positieve signalen wordt sporten in Nederland nog weinig gebruikt of niet op de meest effectieve manier toegepast gebruikt in de behandeling van depressie.
Bij Pro Persona, Radboudumc en GGNet werd onderzocht wat de barrières en bemiddelende factoren zijn voor het inzetten van (extra) sportbehandelingen tegen depressie. Acht patiënten met depressieve stoornis die sportbehandeling krijgen in het kader van het Sporten Versterkt onderzoek werden geïnterviewd over hun tevredenheid met de behandeling. 2020 werden 2 onderzoekers en 4 zorgprofessionals geïnterviewd over verbeteringen van de inzet van sportbehandeling. 2022 werden 12 zorgprofessionals gevraagd een online enquête in te vullen, op basis waarvan twee focus groepen uitgevoerd werden om bemiddelende factoren, barrières en strategieën om deze barrières aan te pakken besproken werden.
Resultaten
Voor patiënten droegen volgende motiverende factoren toe tot een succesvolle behandeling: het enthousiasme van professionals, het motiverende aspect van groepstraining en mogelijkheden tot personalisatie van de training, de combinatie van sporten en psychologische behandeling en de eigen motivatie. Barrières voor patiënten zijn volgens de resultaten van het onderzoek: het beperkte sportaanbod (hardlopen/spinningfietsen), het beperkte aanbod aan behandelmomenten, reistijd en ontbrekende motivatie om drie keer per week te sporten en een regelmatige routine te onderhouden.
Volgens professionals is een duidelijke doelstelling en het feit dat “Sporten Versterkt” inmiddels bijgedragen heeft tot een toename in voorgeschreven sportbehandelingen zijn belangrijke bemiddelende factoren. Ook of psychomotorische therapeuten (PMTs) de noodzakelijke skills hebben om de behandeling uit te voeren en of de behandeling deel uitmaakt van de bestaande werkflow dragen bij aan een positieve inzet van sportbehandelingen. Barrières zijn een hoge werkdruk (waardoor behandelaren geen sportbehandeling invoeren), beperkte beschikbare uren van PMTs voor deze behandeling en personeelsverloop.
Aanbevelingen
Op basis van de resultaten geven de onderzoekers volgende adviezen voor de inzet van sportbehandeling als aanvullende depressiebehandelingen:
Investeer in PMT uren zodat een groter sportaanbod en meer sportmomenten kunnen ontstaan voor meer supervisie van oefeningen en gebruik van trainingsapparatuur.
Laat PMT’s deelnemen aan multidisciplinair overleg zodat ze sportbehandelingen kunnen promoten.
Laat nieuwe collega’s deelnemen aan een sportbehandeling.
Koppel sportbehandeling aan psychologische behandeling.
Indien een patiënt terughoudend is ten opzichte van sportbehandeling, blijf deze gedurende het behandeltraject hiervoor motiveren.
Benoem een sport promotor binnen iedere instelling.
Vervolgstappen
Het implementatieonderzoek is onderdeel van een grote randomized controlled trial (Sporten Versterkt) waarbij de (kosten)effectiviteit van sporten als aanvullende depressiebehandeling onderzocht wordt. Mocht blijken dat sporten inderdaad de reguliere behandeling (kosten)effectief versterkt, zal op basis van de huidige bevindingen een implementatieplan opgesteld worden om Sporten Versterkt landelijk uit te rollen.
Op de hoogte blijven?
Wil je op de hoogte blijven van het Sporten Versterkt onderzoek? Schrijf je dan in voor de nieuwsbrief door te mailen naar onderzoek.sporten.versterkt@propersona.nl of houdt de website in de gaten: www.sportenversterkt.nl
Volgens nieuw onderzoek van Amsterdam UMC heeft het wel degelijk nut om volwassenen die kampen met een jeugdtrauma te behandelen voor hun depressieve stoornis. Tot dusverre gebeurde dat niet altijd. Eerder bleek dat de combinatie van depressie en jeugdtrauma zon anderhalf zoveel kans had om níet te slagen. De onderzoekers van Amsterdam UMC publiceerden hun bevindingen onlangs in The Lancet Psychiatry.
Een jeugdtrauma is een belangrijke risicofactor om op latere leeftijd een depressieve stoornis te ontwikkelen. Als dat inderdaad het geval is, wordt er niet altijd overgegaan op medicatie en psychotherapie. De kans op herstel zou immers klein zijn. Die wetenschap kan met dit nieuwe onderzoek overboord.
Grootschalig onderzoek
Amsterdam UMC bestudeerde 6830 patiënten met een depressieve stoornis. Zij waren afkomstig uit 29 verschillende klinieken. De deelnemers werden opgedeeld in twee groepen: een groep met en een groep zonder jeugdtrauma.
Ongeveer 46% van de volwassenen met een depressie, heeft te kampen met een jeugdtrauma. De depressiebehandeling bleek even effectief voorhen. Wel wordt door de onderzoekers gewezen op een hoger risico op terugval. Er is dan ook meer onderzoek nodig, met de vraag: op welke wijze is de groep volwassenen met een jeugdtrauma duurzaam te behandelen?
Trots op dit boek, aldus Henny Visser, één van de auteurs van het onlangs verschenen boek Behandeling van OCD. We hopen hiermee behandelaars nóg beter wegwijs te maken in de wereld van OCD: hoe kunnen ze het beter herkennen en diagnosticeren? En hoe behandel je deze ziekte in de weerbarstige praktijk? Heel belangrijk, want mensen met een obsessieve compulsieve stoornis (OCD) lopen gemiddeld 14 jaar rond met ernstige dwangklachten voordat ze een goede behandeling krijgen.
Uniek aan het boek is het gezichtspunt van de ervaringsdeskundige. Maartje Punt heeft zelf jarenlang last gehad van OCD en schreef mee aan het boek. Ze vertelt: We willen de dwangstoornis van twee kanten belichten. Door niet alleen een compleet, wetenschappelijk OCD-handboek neer te zetten, maar ook de beleving van een dwangstoornis te verwoorden. Ik hoop met mijn ervaringen te beschrijven hoe het voelt om verlamd te raken door angst, verdwaald te raken in controle en langdurig intensieve therapie te ondergaan.
Gezichtspunt ervaringsdeskundige heel waardevol
Een heel waardevol perspectief, vindt Visser. Ik werk bij Marina de Wolf-centrum, een behandelcentrum dat gespecialiseerd is in het behandelen van mensen met angst- en dwangklachten. Een collega van me werkt al acht jaar bij ons. Zij was één van de eersten die het boek las en was heel enthousiast over de stukken van Maartje. Ze zei na afloop: Jeetje ik dacht dat ik alles wist over OCD, maar ik leer echt iets nieuws. Verrassend, maar ook mooi om te horen. Binnenwandelen in de wereld van iemand die een bepaalde ziekte heeft, kan ons echt verder brengen. Het helpt ons om een behandeling beter te laten aansluiten op de beleving van de persoon die het heeft. Zo bereiken we samen meer.
Wetenschappelijke info nuttig voor cliënten
Maar het mes snijdt aan twee kanten: voor cliënten is het op hun beurt weer nuttig om meer te leren over hun stoornis. Over wat OCD inhoudt en wat we er allemaal over weten op basis van onderzoek. Maartje beschrijft bijvoorbeeld hoe het voor haar is om te lezen hoe het zit met erfelijkheid, vertelt Visser. Uit tweelingstudies weten we dat de variant waarbij je al op jonge leeftijd klachten krijgt voor 45-65% aan erfelijkheid is toe te schrijven. Maartje had echt zoiets van: verrek, het ligt niet aan mij, het is gewoon ook erfelijk. Hierdoor kan ze zich op een andere manier verhouden tot haar klachten. Voorheen voelde het altijd als haar tekortkoming, maar met deze informatie niet meer
Theorie en praktijk
Het eerste deel van het boek geeft heel veel informatie over OCD. Van neurobiologie en -psychologie bij OCD tot kennis op basis op basis van experimenten. Vervolgens krijgen behandelaars in het volgende deel een nieuw behandelingsperpectief. Stap voor stap wordt de Inference Based Approach (IBA) uit de doeken gedaan. Dit is een nieuwe behandelmethode voor dwangklachten. Een methode die focust op de waarneming.
Voor mij was vooral die focus op waarneming een eye-opener, stelt Punt. Dwang is altijd op zoek naar een klein gaatje om alle twijfel doorheen te laten stromen, maar IBA richt zich juist op het idee het kán wel, maar er is niks wat erop wijst dat het nu gebeurt.
–
Kunnen jullie wat meer vertellen over IBA?
IBA is een methode die mensen helpt om het vertrouwen in hun eigen waarnemen te herstellen, trekt Visser van start. Mensen met OCD twijfelen vaak, hebben het idee dat iets niet in orde is. Vandaar dat ze veel herhalen, veel controleren en veel veiligheidsmaatregelen nemen. Maar, dit hóeft niet. Je kunt in principe waarnemen dat iets in orde is. Bijvoorbeeld als je een deur op slot doet, dan hoor je m in het slot vallen, je voelt aan de deurkruk dat die niet meer helemaal omlaag gaat en merkt dat de deur niet opengaat als je eraan trekt. Toch blijft de twijfel; dit is omdat mensen zich voorstellen hoe het zou kunnen dat ie toch niet op slot zit. Zij denken bijvoorbeeld: als gespannen ben, ben ik er niet goed bij ben met mijn gedachten. Dan merk ik het misschien niet als de deur toch weer opengaat. Deze twijfel zuigt je weg van je waarneming. Je fantasie gaat met je op de loop.
Afgeleid door obsessief verhaal
Tijdens IBA leer je stap voor stap herkennen dat je afgeleid raakt door een obsessief verhaal dat rondzingt in je hoofd. Door te observeren hoe dat eraan toegaat leren mensen om zintuigelijke informatie (of wat ze innerlijk waarnemen) tot zich te nemen en dit ook te gebruiken. Daartoe zetten behandelaars ook neutrale situaties in: omstandigheden waarin iemand met OCD geen obsessies ervaart. Bijvoorbeeld de gereedschapskist die ze zonder nadenken sluiten en er daarna vanaf blijven. Minutieus beschrijven ze dan hoe ze vaststellen dat die kist op slot zit: ik voel een klikje, ik voel mijn hand ronddraaien etcetera. Dat laat ze zich realiseren dat ze niet continu alert hoeven te zijn, dat hun vermogen om vast te stellen of iets op slot zit gewoon dik in orde is. Hiermee leggen we een basis voor genezing. Je leert dus eigenlijk om erop tijd bij te zijn, om het moment te herkennen waarop de dwang je bijna in zn wurggreep krijgt en dan te schakelen naar wat er hier en nu waarneembaar is.
Hoe effectief is IBA?
Daar zijn verschillende studies op verschillende plekken in de wereld naar gedaan, weet Visser. Daarbij werd het vergeleken met Cognitieve Gedragstherapie (CGT): is IBA effectiever? Daarvoor kunnen we geen bewijs vinden, maar we zien wel dat mensen na behandeling flink opknappen. Steeds ongeveer evenveel als van CGT. Een voordeel ten opzichte van CGT is dat je tijdens IBA geen situaties hoeft aan te gaan die jij beangstigend vindt. En je stopt pas met je dwanghandeling als je in de situatie merkt dat alles in orde is.
Over het boek ‘Behandeling van OCD’
Behandeling van OCD ligt sinds eind augustus in de schappen en is toegespitst op de klinische praktijk. Benieuwd naar de nieuwe inzichten, laatste stand van wetenschappelijk onderzoek en hoe een behandeling eruit kan zien? Het boek is onder meer te bestellen via bol.com.
Slapeloosheid is een belangrijke risicofactor bij de ontwikkeling van een depressie. Jeanne Leerssen deed een promotieonderzoek aan de VU in Amsterdam. Ze stelde de vraag: kan depressie bij mensen met slapeloosheid voorkomen worden? Zij testte hierbij diverse digitale interventies, die gericht zijn op het verbeteren van slaap. Welke van deze interventies werkt het beste tegen depressie?
Een combinatie van digitale interventies
Leerssen concludeert dat een combinatie van digitale interventies de beste resultaten oplevert. Allereerst is daar de beproefde cognitieve gedragstherapie voor slapeloosheid: CGT-I. Als je daar circadiane ritme opdrachten (CRS) bij krijgt, heeft dat het meeste baat. Deze combinatie kan zorgen voor een lange termijnpreventie tegen depressieve klachten. Na ongeveer drie jaar zijn er aantoonbare bewijzen dat depressieve klachten afnemen.
Van het najaar 2020 tot en met het voorjaar van 2021 zat Nederland in de tweede lockdown, als gevolg van de coronapandemie. In deze periode bezochten met name jongeren vaker de huisarts, met angstklachten of depressieve gevoelens. Het aantal voorgeschreven geneesmiddelen tegen angsten en depressies nam dan ook flink toe, in vergelijking met het normale 2019. Hoe was dat in 2022, toen er (nagenoeg) geen coronamaatregelen meer waren. Ook toen was er een toename te zien, ditmaal vooral bij jonge vrouwen. Bij jonge mannen stabiliseerde het zich juist.
De coronamaatregelen hadden met name veel negatieve effecten op jongeren, die in toenemende mate last kregen van angsten en depressieve gevoelens. Niet alleen corona speelt daar een belangrijke rol bij. Ook de huidige inflatie en het vinden van een betaalbare woonruimte zorgen voor negatieve gevoelens onder jongeren en dus met name bij jonge vrouwen. Nivel vindt het belangrijk om oog te houden voor de psychische gesteldheid van jongeren en blijft monitoren. Ook moet in de gaten gehouden worden dat jongeren geleidelijk weer het gebruik van geneesmiddelen tegen angsten en depressies afbouwen.
Jeugdtrauma (mishandeling, misbruik of verwaarlozing voor het 18e levensjaar) is één van de belangrijkste voorspellers voor het krijgen van mentale aandoeningen op volwassen leeftijd, waaronder depressie. Maar liefst 1 op de 4 personen met een depressie heeft jeugdtrauma meegemaakt. Deze depressies zijn ernstiger en ontstaan vaak al op jongere leeftijd. Een nieuwe gerichte aanpak van jeugdtrauma is dan ook hard nodig!
Bij jeugdtrauma raakt het stress-systeem en het stresseiwit glucocorticoïd receptor (GR) overbelast door een toename van het stress hormoon cortisol tijdens een kwetsbare periode in de vroege jeugd. Die ontregeling blijft het hele leven bestaan en lijkt iemand gevoeliger te maken voor depressie.
Doel van het onderzoek
In de RESET-medicatie studie onderzoeken we of het ontregelde stress-systeem gereset kan worden met een geneesmiddel dat het stresseiwit GR blokkeert. Hiermee proberen we depressies bij mensen die jeugdtrauma hebben meegemaakt beter en sneller te behandelen.
Wat houdt deelname in?
U wordt door middel van loting ingedeeld in een van de volgende twee onderzoeksgroepen:
– de interventiegroep, óf
– de controlegroep.
De interventiegroep slikt gedurende 7 dagen het medicijn mifepriston (1200 mg/dag). De controlegroep slikt gedurende 7 dagen een placebo. Naast inname van de studiemedicatie, bezoekt u 3 maal de onderzoekslocatie (Amsterdam UMC, locatie VUmc) en zijn er 2 online afspraken via videobellen.
Inmiddels hebben al 45 mensen meegedaan. De resultaten zijn nog niet bekend, maar we horen terug dat het onderwerp jeugdtrauma en depressie erg leeft. In totaal zullen er 158 deelnemers worden geworven.
Wij zoeken:
Volwassen deelnemers met een depressie én jeugdtrauma. Op de studiewebsite kan er direct een online screening met vragenlijsten worden ingevuld. Indien u momenteel een depressiebehandeling volgt, dan kan deze tijdens de studie gewoon doorlopen. Het onderzoek richt zich specifiek op mensen met een depressie en jeugdtrauma, deelname is daarom helaas niet mogelijk als er sprake is van PTSS.
Ter gelegenheid van het verschijnen van Behandeling van OCD geven Henny Visser, psychotherapeut en onderzoeker bij GGz Centraal en Maartje Punt, ervaringsdeskundige samen een lezing over dwangstoornissen (OCD).
In deze lezing spreken Henny Visser, en Maartje Punt over het klachtenbeeld, de richtlijnbehandelingen en een nieuwe behandeling, de Inference Based Approach (IBA). Op interactieve wijze krijgt u tools aangereikt die helpen om OCD te herkennen en leren waarom dit, net als een klachtgerichte behandeling van OCD, zo belangrijk is. Er worden voorbeelden geschetst van goed behandelen conform de richtlijn en goed behandelen met IBA.
Leerboek
Tevens presenteren de sprekers het leerboek voor professionals dat zij samen schreven. Ze vertellen hoe het er van kwam om samen een boek te schrijven en staan stil bij de meerwaarde van het integreren van een klinisch, wetenschappelijk en ervaringsdeskundig perspectief.
Locatie
De lezing vindt plaats in De Veste, Zon&Schild Amersfoort en wordt ook online uitgezonden. Bij aanmelding kan worden aangegeven hoe u het programma wenst bij te wonen.
Waarom krijgt binnen één familie de ene wel depressie en/of angstklachten en de broer of zus niet? En: wat is de relatie tussen negatieve opvoedervaringen en deze mentale problemen? Over deze vragen boog Marie-Louise Kullberg zich in haar proefschrift. Wij stelden een aantal vragen aan de bijna-gepromoveerde.
Waar richtte uw onderzoek zich op?
Negatieve opvoedervaringen en de relatie met psychische klachten in de familie-context, vat Kullberg krachtig samen. In het verleden is daar meer onderzoek naar gedaan en we weten dat mishandeling en verwaarlozing samenhangen met de ontwikkeling van angst en depressie, ook op langere termijn als de kinderen al lang en breed volwassen zijn. We weten echter weinig over de nuances. Bijvoorbeeld: bij angst en depressie heeft 50% van de broers en zussen last van dezelfde problemen. Waarom de andere helft niet? Door dit boven tafel te krijgen, dragen we bij aan betere en gerichtere preventie en behandeling van depressie en angst.
Uniek: onderzoek met familieleden
Onderscheidend aan de studie is dat familieleden zijn meegenomen, weet de Leidse onderzoeker te vertellen. Lang niet bij alle onderzoeken gebeurt dit. Organisatorisch is het lastig rond te krijgen en ook voor de statistiek is het ingewikkeld. Bij de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) hebben ze dit tijdens de 9-jaars vervolgmeting wél gedaan: van een aantal mensen met angst en/of depressie zijn ook gegevens verzameld van hun broers en zussen. Gegevens die Kullberg gebruikt in haar onderzoek. Ze vertelt: Daarbij richt ik me met name op de deelstudies naar overeenkomsten en verschillen in negatieve opvoedervaringen en de ontwikkeling en ernst van angst en depressie. Leidend zijn de opvoedervaringen gebrek aan warmte, gebrek aan autonomiebevordering en overbescherming door ouders, maar ook onderzochten we de ervaringen van emotionele mishandeling, fysieke mishandeling en seksueel misbruik.
Wat waren de belangrijkste conclusies?
Ik vond heel veel dingen relevant, lacht Kullberg. Eerste interessante bevinding is dat broers en zussen opvoedervaringen delen, maar ook zeer uiteenlopen. De ene rapporteerde over emotionele of lichamelijke mishandeling, de ander niet. Hoe dat kan? Zon opvoedervaring is subjectief en hangt nauw samen met de emotionele behoeften van een specifiek kind. En wat de behoeften zijn, verschilt van kind tot kind. We hebben de deelnemers gevraagd naar hun eigen beleving, we weten dus niet of de broers en zussen daadwerkelijk anders behandeld zijn door hun ouders.
Verder vonden we dat de negatieve opvoedervaringen van broers en zussen een impact hadden op de psychische gezondheid. Bovenop de eigen ervaringen dus. Dat gold vooral voor emotionele en lichamelijke mishandeling, niet voor seksueel misbruik. Wij denken dat dit komt doordat seksueel misbruik meestal achter gesloten deuren plaatsvindt, waardoor een broer of zus er vaak geen weet van heeft. Van andere vormen van mishandeling zijn broers en zussen vaker getuige, omdat ze in de gezinscontext plaatsvinden.
Waarom wordt het ene familielid depressief en de ander niet?
Dan de hamvraag van haar onderzoek. Hiervoor nam Kullberg twee karaktereigenschappen onder de loep waarvan we weten dat ze een rol hebben in de ontwikkeling van psychische klachten: interne locus of control en extraversie. Hebben die een bufferend effect als iemand negatieve opvoedervaringen heeft? Beschermen ze tegen angst en depressie? Bij de interne logic of control bleek dit het geval. Het gevoel zelf regie te hebben over je leven, het geloof dat je zelf verantwoordelijk bent voor je eigen succes zorgt ervoor dat je minder last hebt van angstklachten. Een interessante bevinding die we één op één kunnen toepassen in therapie door te focussen op het vergroten van dit gevoel. Extraversie op zn beurt is wel te linken aan minder depressieklachten, maar bleek in ons onderzoek geen beschermend effect te hebben na negatieve opvoedervaringen.
Hoe negatiever de opvoedervaringen, hoe ernstiger de klachten
We zagen tenslotte ook dat binnen NESDA de mensen met ernstige, comorbide depressie- en angstklachten meer negatieve opvoedervaringen hadden dan mensen met enkel een depressieve of angststoornis en dan de gezonde controles. Bij de groep met depressie zagen we specifiek dat ze een gebrek aan warmte rapporteerden en in de groep met angst zagen we dat ze met name een gebrek aan autonomiebevordering rapporteerden. Dit is in de lijn der verwachting: deze ervaringen van gebrek aan warmte kunnen bijdragen aan een negatief zelfbeeld, en bijvoorbeeld het idee dat je niet goed genoeg bent. We zien hierbij ook veel overlap met emotionele mishandeling. Overbescherming en gebrek aan autonomiebevordering kan een mens juist angstiger maken doordat je de boodschap meekrijgt dat de wereld een gevaarlijke plek is.
Wat zijn de klinische implicaties?
Hoe zijn de bevindingen toe te passen in de kliniek? De bevindingen van deze studies schudden je als GGZ wakker, ze laten namelijk zien dat het tijd is om uit te zoomen: We kijken namelijk binnen behandelingen heel erg individueel en klachtgericht, vooral bij angst en depressie, maar systematisch werken blijkt juist essentieel. Het kijken naar gezinsrelaties, opvoedervaringen in de jeugd en intergenerationele overdracht is zó belangrijk. Zeker omdat we weten dat ouders die zelf mishandeld of verwaarloosd zijn vaak negatiever tegen hun kinderen doen. Zaak is om die vicieuze cirkel te doorbreken.
Marie-Louise Kullberg en thesis ‘Family Matters’
Marie Louise Kullberg studeerde Psychologie aan de Universiteit Leiden en in 2018 startte ze een promotietraject in bij prof. dr Bernet Elzinga. Ze onderzocht gezinsproblemen in de kindertijd en de relatie met psychische problemen, met name angst en depressie. Een onderwerp waar ze komende woensdag 21 september op promoveert. Bekijk de verdediging van haar proefschrift Family Matters online of lees haar volledige thesis online. Naast haar werk als onderzoeker is Marie-Louise psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog bij het Leids Universitair Behandel- en Expertise Centrum (LUBEC).