Skip to main content

Archieven: Nieuws

Depressie- en suïcidepreventie op middelbare scholen: een toekomstgerichte aanpak?

Mandy Gijzen promoveerde in maart 2023 aan de Erasmus School of Social and Behavioral Sciences. In haar proefschrift onderzocht ze depressie- en suïcidepreventie op middelbare scholen. In het volgende interview vertelt ze over haar onderzoek.

Waarover ging je onderzoek?

Ik heb een breed onderzoek gedaan over depressie- en suïcidepreventie op middelbare scholen. Het hoofdonderzoek ging over de effectiviteit van de STORM-aanpak in Oost-Brabant en de omzetting daarvan in de praktijk. Daarnaast heb ik ook gekeken naar de effectiviteit van elf andere schoolprogramma’s.

Wat is STORM?

STORM staat voor Strong Teens and Resilient Minds (in het Nederlands: sterke adolescenten en veerkrachtige geesten). Het programma omvat vier onderdelen, die elkaar opvolgen: een screening van de GGD op scholen, gesprekken met jongeren waarvan uit de vragenlijsten blijkt dat ze risico lopen op depressie of suïcide, een gatekeepers training voor docenten en twee gestructureerde interventies.

Screening door de GGD

Normaal gezien gaat de GGD in leerjaar 2 en 4 op scholen langs om gezondheidsonderzoeken uit te voeren. Jongeren vullen vragenlijsten in over allerlei onderwerpen, en sommigen van hen worden uitgenodigd voor een gesprek met de doktersassistente, jeugdverpleegkundige of jeugdarts. In de scholen die wij onderzocht hebben, heeft de GGD twee vragenlijsten over depressie en suïcidaliteit toegevoegd. Hier wordt in de reguliere vragenlijsten heel globaal naar gevraagd. Maar als je echt wil weten of iemand risico loopt op suïcide of depressie is het belangrijk om er heel specifiek naar te vragen.

Gesprek

Als uit de vragenlijsten bleek dat een jongere hoog scoorde op suïcidaliteit, dan werd deze leerling met zijn of haar ouders binnen 48 uur uitgenodigd voor een gesprek. In zo een gesprek wordt gesproken over wat nodig is: bijvoorbeeld een verwijzing naar de huisarts of naar de GGZ. Wellicht is er al hulpverlening ingeschakeld. De GGD heeft een preventieve functie, dus zij willen snel handelen en zorgen dat jongeren de hulp krijgen die ze nodig hebben.

Gatekeepers training voor docenten

Tegelijkertijd krijgen docenten, die met deze jongeren te maken hebben, een ‘gatekeepers training’. Zij leren hoe ze suïcidaliteit en depressie bespreekbaar kunnen maken. Ze krijgen handvatten om met een leerling in gesprek te gaan als ze depressieve klachten of suïcidale gedachten vermoeden. Docenten hebben een signalerende functie, maar zijn natuurlijk geen hulpverleners. Dus leren ze ook wat ze moeten doen als ze denken dat een leerling hulp nodig heeft; naar wie ze moeten doorverwijzen bijvoorbeeld.

Dat zijn de twee basiselementen die altijd belangrijk zijn bij de STORM aanpak en in dit onderzoek op alle scholen geïmplementeerd zijn. Ik heb mij vooral ook gericht op (proces)evaluatie van de twee interventies voor de jongeren.

Wat zijn de interventies en wat heb jij onderzocht?

Ik heb op scholen in Oost Brabant een gecontroleerde gerandomiseerde studie uitgevoerd. Op de helft van de scholen werden de twee aanvullende interventies doorgevoerd, de andere helft was een controlegroep waar geen interventie (naast screening en gesprek door de GGD en gatekeepers training voor docenten) doorgevoerd werd.

Moving Stories

De eerste interventie heet “Moving Stories”. Hier namen alle leerlingen aan deel, ongeacht of ze klachten hadden. Moving Stories is een serious game in de vorm van een app. De leerlingen speelden de game vijf dagen en volgden daarna een les met een ervaringsdeskundige. In de app bevindt zich een 3D-wereld waarin leerlingen Lisa tegenkomen, die thuis is gebleven van school omdat ze somber is. Leerlingen kunnen met Lisa in gesprek gaan of actie ondernemen. Terwijl ze door het huis van Lisa lopen, lichten objecten op waar ze mee kunnen interageren.

In de ochtend speelden de leerlingen die deelnamen aan het onderzoek 10-15 minuten het spel en in de middag kregen ze feedback van Lisa. Op basis van hun (inter)acties kregen leerlingen een score. Deze ging alleen omhoog als ze Lisa naar haar behoeftes vroegen en op basis daarvan actie ondernamen. Als ze zomaar een actie uitvoerden, veranderde de score niet. Het doel is dat jongeren leren om in gesprek te gaan met iemand die somber is en vragen wat ze nodig hebben voor ze actie nemen.

Tijdens de les met de ervaringsdeskundigen wisselden de jongeren hun ervaringen uit over het spel. De ervaringsdeskundigen waren mensen die zelf depressief waren geweest en behandeling of hulpverlening hadden ontvangen hiervoor. Ze vertelden hun eigen verhaal en ervaringen. In deze lessen werd opnieuw de nadruk gelegd op gespreksvaardigheden en minder op specifieke acties.

Op Volle Kracht

De tweede interventie heet “Op Volle Kracht” en is een groepstraining bedoelt voor jongeren die hoog scoorden op somberheidsklachten in de vragenlijsten. De training richt zich op het aanleren van technieken uit de cognitieve gedragstherapie. Doel is het verminderen van klachten. De groepen voor het onderzoek bestonden uit 3-8 jongeren van 16 jaar of jonger, waarbij toestemming voor de ouders vereist was voor deelname. De training werd gegeven door iemand van de school of gemeente, die door ons getraind werden. Het is belangrijk op te merken dat dit geen behandeling is, maar een preventieve interventie. De jongeren die in aanmerking kwamen voor een behandeling, werden al eerder uitgenodigd voor een gesprek.

Wat waren de resultaten?

Ik heb het effect van het programma geëvalueerd. Bij Moving Stories zag ik in de sessies met de ervaringsdeskundigen dat jongeren verrassend open waren. Het idee was eigenlijk een uitwisseling over hun ervaring met het spel te stimuleren. Maar het werd duidelijk dat de jongeren ook graag hun eigen ervaringen wilden delen. Ze deelden ervaringen over hun eigen klachten of over mensen die ze kenden. Door het verhaal van de ervaringsdeskundige werd een omgeving gecreëerd waarin jongeren zich veilig voelden om ervaringen te delen. De interventie leek geen directe werking op vermindering van klachten te hebben, maar wel op het verminderen van stigma.

Uit een eerdere studie bleek dat de groepstraining effectief was in het verminderen van klachten. Resultaten uit de huidige studie zijn lastig te interpreteren, omdat de vragenlijsten tijdens de coronapandemie moesten worden afgenomen. Waar we vooral tegenaan liepen, was het vinden van jongeren die wilden deelnemen. Het was lastig om zowel jongeren als hun ouders mee te krijgen. We hebben geleerd dat we de ouders veel vroeger en beter moeten inlichten, zodat ze begrijpen waar het om gaat.

Wat waren de belangrijkste conclusies voor de praktijk?

Het is mogelijk en effectief om interventieprogramma’s op scholen te implementeren. De kracht van STORM ligt in de samenwerking met alle betrokken partijen, waaronder scholen, gemeenten en zorgpartijen zoals GGD, GGZ en hulpverleners. Echter, we hebben één belangrijke betrokken partij over het hoofd gezien: ouders. We zagen meteen dat het proces zonder hun medewerking bemoeilijkt wordt. Het is van groot belang om ouders vanaf het begin erbij te betrekken en goed te informeren over de interventie.

Het is belangrijk om depressie en suïcidaliteit gezamenlijk aan te pakken, erover te praten en preventieprogramma’s op scholen te implementeren. Als we lichamelijke opvoeding op scholen kunnen geven, waarom dan geen aandacht besteden aan geestelijke opvoeding? Beide zijn immers even belangrijk.

Meer over STORM

GGZ Oost Brabant leidt het STORM project en gaan het programma implementeren om scholen in de regio Brabant. 113 gaat het programma ook landelijk implementeren. Daarbij wordt op basis van praktijkimplementatie en onderzoek continu gekeken naar struikelblokken en verbetermogelijkheden.

Korte bio

Na het afronden van haar Bachelor Gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Maastricht begon Mandy Gijzen 2012 aan de Research Master Cognitive and Clinical Neuroscience. Haar onderzoek en klinische stage deed ze bij GGZ-instelling Mondriaan Heerlen. Na haar afstuderen werkte ze als vrijwilliger bij 113, de landelijke vereniging voor suïcidepreventie in Nederland. In 2016 startte ze haar promotieproject. Nu werkt ze als onderzoeker voor het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie en als postdoctoraal onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Invloed van socialmediagebruik op suïcidale neigingen van jongeren

Wat is de impact van socialmediagebruik op de mentale gezondheid van jongeren? Onderzoekers van 113 Zelfmoordpreventie, Orygen, Amsterdam UMC en GGZ Oost-Brabant hebben de rol van sociale media in het leven van jonge slachtoffers van zelfmoord onderzocht. Ze hebben gekeken naar zowel de schadelijke als de ondersteunende effecten van het gebruik van sociale media op het mentale welzijn van jongeren.

Resultaten

Het onderzoeksteam heeft het socialmediagebruik van 35 jongeren die in Nederland door zelfmoord zijn overleden geanalyseerd. De onderzoekers hebben interviews gehouden met naasten van overleden jongeren.

Uit het onderzoek blijkt dat jongeren baat hadden bij contact met lotgenoten en herstelverhalen. Sociale media waren voor deze jongeren een manier om in contact te blijven met leeftijdsgenoten, anderen met vergelijkbare interesses te ontmoeten, hun gevoelens te uiten en de verhalen van anderen te lezen.

Echter, het onderzoek wees ook uit dat sociale media verschillende schadelijke effecten kan hebben, zoals afhankelijkheid, cyberpesten, imitatiegedrag en triggers. Jongeren ontwikkelden bijvoorbeeld een afhankelijkheid van sociale media omdat ze bang waren om iets belangrijks te missen wanneer ze offline waren, of omdat ze veel belang hechtten aan positieve reacties van anderen op hun berichten. Triggers op sociale media veroorzaakten vaak veel psychologische stress bij jongeren. In hun zoektocht naar verbinding en ondersteuning online werden deze jonge mensen soms geconfronteerd met beelden van zelfverwonding en zelfmoord. Een groep jonge vrouwen die vaak hun suïcidale gedachten en gevoelens deelden via sociale media ontwikkelden een “suïcidale identiteit”. Zij konden zich vaak niet voorstellen hoe een leven zonder deze gedachten en gevoelens eruit zou zien. Ze leken bang te zijn dat herstel een verlies aan identiteit zou kunnen betekenen.

Uit de interviews met naasten bleek dat zij het als grote uitdaging ervoeren om het gesprek aan te gaan met deze jongeren over hun gebruik van sociale media.

Conclusie

Op basis van deze resultaten bevelen de onderzoekers aan om te investeren in digitale geletterdheid van ouders, docenten en hulpverleners. Als de omgeving van jongeren goed geïnformeerd is, kunnen zij het onderwerp makkelijker bespreekbaar maken. Dit kan preventief werken. De onderzoekers moedigen verder onderzoek aan naar veilig gebruik van sociale media.

Het onderzoek is gepubliceerd in Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health.

Alcoholgebruik heeft geen negatief effect op ziekteverloop depressie

Tot nu werd meestal gesteld dat alcoholgebruik een negatief effect heeft op ziekteverloop van mensen met depressie. Volgens een nieuwe studie van ggz-Instelling Arkin in samenwerking met het Trimbos instituut lijkt dat echter niet te kloppen.

In het onderzoek werden data van de NEMESIS-2 studie (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2) gebruikt. NEMESIS-2 is een grootschalige studie naar de psychische gezondheid van de algemene Nederlandse bevolking.

De nieuwe studie gaat na of de mate van alcoholgebruik een voorspeller is van een langdurige depressie. 642 onderzoeksdeelnemers met 12 maanden aanhoudende depressieve klachten zijn voor de studie geselecteerd. Zij werden ingedeeld op basis van hun wekelijks alcoholgebruik: niet-drinkers (0 glazen), lichte drinkers (7 glazen en minder), matige drinkers (vrouwen 8-13 glazen, mannen 8-20 glazen) en overmatige drinkers (vrouwen 14 glazen en meer, mannen 21 glazen en meer). Na drie jaar werd gekeken of de depressieve klachten erger waren.

De resultaten van de studie toonden geen statistisch significante associatie tussen alcoholgebruik en langdurige depressie. In tegenstelling tot de verwachtingen lijkt alcoholgebruik dus geen effect te hebben op aanhoudende depressieve symptomen.

De bevindingen sluiten aan bij andere studies die ook geen sluitend bewijs vonden voor het verband tussen alcoholgebruik en het verloop van een depressie. De noodzaak voor vermindering van alcoholgebruik bij probleemdrinkers wordt echter door de onderzoekers benadrukt, gezien reductie in verband wordt gebracht met verschillende belangrijke geestelijke en lichamelijke gezondheidsgerelateerde voordelen. Vermindering van alcoholgebruik blijft van cruciaal belang vanuit het oogpunt van de volksgezondheid als vanuit klinisch perspectief, met name voor kwetsbare groepen zoals risicodrinkers en hoogrisicodrinkers met depressie.

Studie over veelbelovende nieuwe behandeling voor OCD

De Universiteit van Hertfordshire en Orchard OCD hebben recentelijk resultaten gepubliceerd van hun onderzoek naar Transcraniële Gelijkstroomstimulatie (Transcranial Direct Current Stimulation, tDCS) als behandeling van Obsessieve-Compulsieve stoornis (OCD).

tDCS: een niet-invasieve hersenstimulatietechniek

tDCS is een niet-invasieve hersenstimulatietechniek die gebruik maakt van elektroden op de hoofdhuid. Hiermee wordt een lage elektrische stroom toegepast op specifieke gebieden van de hersenen. Deze techniek is al effectief gebleken bij de behandeling van andere psychiatrische en neurologische aandoeningen, zoals depressie, angst en chronische pijn.

De studieresultaten tonen aan dat tDCS effectief is bij het verminderen van OCD-symptomen en veilig is voor gebruik bij patiënten. Uit gegevens die in de loop van het onderzoek werden verzameld, bleek dat de symptomen afnamen nadat hersenstimulatie was toegepast. Patiënten reageerden positief op de interventie en ondervonden weinig tot geen bijwerkingen.

Momenteel blijkt dat de effecten van de behandeling op OCD-symptomen ongeveer vier uur na de stimulatie afnemen. Het team gaat verder onderzoek doen naar de omvang en de duur van de effecten.

Eerste resultaten met tDCS zijn veelbelovend

Professor Naomi Fineberg, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Hertfordshire en hoofdonderzoeker van de studie, is tevreden over het resultaat: “Ik ben erg blij dat ons eerste onderzoek heeft aangetoond dat moderne, niet-invasieve hersenstimulatie zoveel potentieel heeft als behandelingsmethode – en dat het goed werd ontvangen door de patiënten in de studie. We weten dat de effecten van OCD niet alleen ongelooflijk moeilijk zijn voor mensen die met de aandoening leven, maar ook een brede impact hebben op onze gezondheidszorg, ons onderwijssysteem en ons personeelsbestand. Ik hoop dat dit leidt tot onderzoek op grotere schaal dat een echte doorbraak kan betekenen in de behandeling van OCD”.

OCD is een psychische aandoening die wordt gekenmerkt door herhaalde en ongewenste gedachten, beelden of impulsen die onrust en angst veroorzaken. Het treft ongeveer 1-2% van de bevolking en kan de levenskwaliteit van een persoon aanzienlijk beïnvloeden.

Nick Sireau, voorzitter en oprichter van Orchard OCD, vindt de resultaten veelbelovend: “Ook al is dit een kleine haalbaarheidsstudie, het laat zien dat tDCS een snelwerkende behandeling zou kunnen zijn om OCD-patiënten te helpen een vorm van verlichting te bereiken wanneer ze midden in een OCD-crisis zitten. Een grotere studie zal nodig zijn om dit te bevestigen, om de optimale behandelparameters te bepalen en om hopelijk wettelijke goedkeuring te verkrijgen.”

Lees het bericht van Orchard OCD

Lees het artikel in “Comprehensive Psychiatry”

Meer informatie over OCD

Relatie-OCD – een onderbelichte vorm van OCD

Rachel van Loenen (GZ-psycholoog, Amsterdam UMC) en Bernardette Blom (GZ-psycholoog, ARQ Centrum45) gaven op 20 april 2023 een ontzettend leerrijke webinar over Relatie-OCD (r-OCD).

Wat is Relatie-OCD?

R-OCD veroorzaakt kwellende twijfels over je relatie of over je gevoelens voor je partner, zoals: Is dit echt de relatie die ik wil? Word ik wel gelukkig in deze relatie? Vind ik mijn partner leuk genoeg? Vind ik hem of haar mooi genoeg? Hou ik wel echt van mijn partner? Is mijn partner de ware? Dit zijn typische obsessieve gedachten die zich steeds weer opdringen bij mensen met r-OCD.

Om deze onrust weg te nemen, ontwikkelen mensen verschillende compulsies: ze monitoren continu hun interne staat of checken voortdurend hun gevoelens, zoeken bevestiging en vragen om geruststelling van hun partner of anderen, vergelijken hun relatie met die van anderen, piekeren en twijfelen actief over de relatie of de partner.

Mensen met r-OCD vermijden vaak ook het maken van belangrijke keuzes of het zetten van vervolgstappen in de relatie (zoals samenwonen of kinderen krijgen), sociale situaties waar anderen dit soort stappen zetten (zoals huwelijken of babyshowers), uitspraken als “ik hou van je” of romantische films en verhalen.

Dit alles veroorzaakt een significante lijdensdruk en heeft een behoorlijke impact op het dagelijkse leven en de relatie.

Behandeling

R-OCD is een vorm van OCD. Rachel van Loenen en Bernardette Blom bevelen daarom dezelfde behandeling aan als bij OCD: cognitieve gedragstherapie (CGT) en exposure responspreventie (ERP)*. Het OCD-model is hiervoor de leidraad. Het is belangrijk om te kijken naar de intrusies, de beelden en gedachten die zich opdringen, en deze te ontkrachten. Niet de intrusie is het probleem, maar de betekenis die eraan wordt gegeven.

Twijfels en gedachten zoals “Is hij of zij wel de ware?” krijgen veel meer kracht als de betekenis “als hij of zij niet de ware is dan blijf ik de rest van mijn leven ongelukkig” eraan wordt toegevoegd. Dit kan veel angst en stress veroorzaken en leiden tot het uitvoeren van compulsies of het vermijden van situaties. Zo wordt de obsessie steeds weer versterkt.

Gedragsexperimenten

Een ander belangrijk onderdeel van de behandeling is het onderscheid maken tussen de relatie en het obsessieve twijfelen over de relatie. Daarbij gaat het vooral ook om het identificeren en uitdagen van belemmerende OCD overtuigingen. Een aanpak die gebruikt kan worden, zijn gedragsexperimenten, zoals het vergelijken van Theorie A en Theorie B.

  • Theorie A: de relatie is het probleem.
  • Theorie B: de twijfels zijn het probleem, en misschien kan er iets veranderen als ik hier anders mee om keer gaan.

De patiënt word gevraagd om Theorie A te testen door een hele dag continu hun gevoel te checken en te onderzoeken wat dit oplevert. Daarna worden ze gevraagd Theorie B een kans te geven, een dag lang niet te checken en te experimenteren wat het doet met hun bevindingen als ze deze theorie testen.

Liefdesovertuigingen

Ook het opzoeken en uitdagen van liefdesovertuigingen kan heel helpend zijn. Dit zijn overtuigingen zoals “in een relatie ben je altijd blij en voel je altijd liefde”. Patiënten kunnen geholpen worden door te toetsen hoe realistisch of waar deze gedachten zijn. Hierbij is het wel belangrijk dat een duidelijk kader gedefinieerd wordt (welke vragen helpen mij precies om dit te toetsen en wanneer is het genoeg) zodat dit niet een poging tot geruststelling wordt.

Vaak is de eigenwaarde van mensen met r-OCD sterk afhankelijk van de relatie of de partner, of hebben mensen moeite om hun eigen behoeftes uit te spreken en grenzen aan te geven. Dat kan leiden tot catastrofale gedachten, zoals: “ik kan dit niet en daarom is de relatie niet goed”. Mensen kunnen vaardigheden leren en oefenen om dit te veranderen. Het kan bijvoorbeeld helpend zijn om hun aandacht op iets anders te richten in momenten dat spanning hoog is. Een voorbeeld hiervan is een activiteitenlijstje om na te lopen als hulpmiddel.

Een verdere vorm van exposure is het doorbreken van vermijding door bijvoorbeeld bewust plannen te maken voor de toekomst, dates te organiseren, sociale situaties weer op te zoeken of complimentjes te geven aan de partner.

En de partner?

Bij OCD wordt vaak de partner betrokken in de behandeling. Om dit effectief te laten zijn, is het belangrijk dat de patient eerst psycho-educatie krijgt over het OCD-model. Anders bestaat het risico dat de patient weer vastloopt in de vicieuze, obsessieve cirkel van r-OCD versus slechte relatie.

Psycho-educatie van de partner kan de behandeling op verschillende manieren positief beïnvloeden:

  • Het inventariseren van hoe r-OCD de relatie beïnvloedt.
  • Het stoppen van accommodatiegedrag en het geven van geruststelling.
  • Het dwanggedrag als losse entiteit kunnen zien en zo beter kunnen begrijpen wat er gebeurt.
  • Het samen kunnen oefenen van nieuw gedrag.

Take-home message

R-OCD is een vorm van OCD…
dus…
behandel het als OCD.
(En niet als relatiedilemma).

Meer informatie:

Y-BOCS: Yale Brown Obsessive Compulsive Scale (meetinstrument)

www.ROCD.net: informatie over ROCD (in het engels)

Doron & Derby 2017 Assessment and Treatment of Relationship-Related OCD Symptoms (ROCD)

Doron & Szepsenwol 2013: Obsessing about intimate-relationships: Testing the double relationship-vulnerability hypothesis

 

*Voor informatie over medicamenteuze behandeling voor OCD zie: https://www.ocdnet.nl/ocd-behandelen/medicatie/

Mijn kind heeft OCD: als dwang het leven van je kind beheerst

Dwangstoornissen bij kinderen komen vaker voor dan je denkt

Steeds weer de handen wassen, hoewel ze allang schoon zijn. Alles vies vinden en niets meer willen aanraken. Vreemde rituelen om ervoor te zorgen dat er niets ergs gebeurt. Telkens dezelfde vragen stellen en dezelfde antwoorden willen. Dwang beheerst het leven van mijn kind, van ons als ouders en van ons gezin. Wat moeten we doen, waar kunnen we hulp vinden en welke hulp is er precies nodig? Zijn wij de enigen die dit meemaken? Hoe gaan andere ouders hiermee om? Wat hebben we verkeerd gedaan? Ouders van kinderen met OCD hebben een hoofd vol vragen.Boek cover mijn kind heeft OCD

Veel kinderen lijden onder dwanggedachten en dwanghandelingen. De impact van OCD (Obsessive Compulsive Disorder) op het kind en de rest van het gezin is ontzettend groot.

Julie is negen wanneer ze de diagnose OCD krijgt. Haar dwangstoornis is zo ernstig dat die niet alleen haar eigen leven beheerst, maar ook dat van haar gezin. Haar ouders doen wat ze kunnen om haar te helpen, maar stuiten op een hoop vragen en uitdagingen. Een herkenbare situatie voor andere ouders van een kind met OCD.

Het rauwe en eerlijke verhaal van Julie vormt de rode draad van Mijn kind heeft OCD, het eerste basisboek voor een breed publiek over dit thema. Maar het boek is veel meer dan een getuigenis. Experts Else de Haan en Lidewij Wolters geven namelijk ook een antwoord op veel voorkomende vragen die ouders van een kind met OCD zich stellen, zoals:

  • Wat zijn dwanggedachten eigenlijk?
  • Hoe ga ik het beste om met de dwanghandelingen van mijn kind?
  • Hoe wordt OCD behandeld?
  • Waar vind ik een goede behandelaar?
  • En hoe ga ik om met de impact op de rest van het gezin?

‘Eten, aankleden, wassen, slapen, alles ging met veel stress gepaard. Ze moest alles op een bepaalde manier of telkens opnieuw doen. Naar school gaan ging niet meer, het lukte niet om met vriendjes te spelen… Het was duidelijk: we konden het niet alleen oplossen.’

Dr. Else De Haan is emeritus hoogleraar cognitieve gedragstherapie bij kinderen en adolescenten. Dr. Lidewij Wolters is GZ-psycholoog en senior onderzoeker bij Accare, een organisatie voor specialistische jeugdhulp. Ze schreven dit boek samen met Roos Van Eik, moeder van een dochter die OCD had.

BreinACT: een nieuwe behandeling bij NAH & stemmingsklachten?

Johanne Rauwenhoff onderzocht de behandeling van stemmingsklachten voor mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Ze ontwikkelde BreinACT, een behandeling die baseert op Acceptance and Commitment Therapy maar specifiek is toegepast op mensen met NAH.

Waar richtte je promotieonderzoek zich op?

Mijn onderzoek ging over mensen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Bij deze mensen is er schade ontstaan aan het brein na de geboorte. Dat kan onder andere gebeuren door een ongeluk, een beroerte of een cerebrovasculaire aandoening (CVA, waarbij de zuurstoftoevoer aan hersenen wordt geblokkeerd en schade aan het brein kan ontstaan).

In Nederland zijn er ongeveer 650’000 mensen die aan de gevolgen van een hersenletsel lijden. Die gevolgen kunnen heel breed zijn en voor iedereen anders. Denk bijvoorbeeld aan lichamelijke gevolgen zoals een eenzijdige verlamming. Sommige gevolgen zijn onzichtbaar maar wel heel ingrijpend, zoals vermoeidheidsklachten, cognitieve problemen (geheugen- & concentratieproblemen) en gedragsveranderingen (korter lontje, emotioneler). De impact kan groot zijn: sommige mensen kunnen niet meer werken of hun sociale leven niet meer oppakken.

Vaak zien we ook stemmingsklachten bij deze groep. Een derde van mensen met een NAH krijgen last van angst of depressie. Het behandelen van deze klachten is een uitdaging. Behandelingen voor angst of depressie werken minder goed voor mensen met een NAH dan voor mensen zonder hersenletsel. Mijn promotieonderzoek richtte zich hierop: de behandeling van deze stemmingsklachten voor mensen met een NAH. Wij hebben gekeken naar een specifieke behandeling die hopelijk deze kloof kan dichten: Acceptance and Commitment Therapy (ACT; je spreekt het uit als het Engelse woord ‘act’).

Kun je nog wat meer vertellen over ACT?

ACT is een redelijk nieuwe gedragstherapie die is ontwikkeld in de VS. ACT leert mensen om negatieve gedachten en gevoelens niet te vermijden of te bestrijden. In plaats daarvan leren ze flexibel om te gaan met gevoelens over dingen die ze niet kunnen veranderen. Dat noemen we psychologische flexibiliteit en kun je vergelijken met veerkracht. Het belangrijkste doel van ACT is het verhogen van deze psychologische flexibiliteit.

Dat is een methode die mooi kan aanvullen bij mensen met hersenletsel omdat zij vaak realistische angsten of gedachten hebben. Bij andere behandelmethoden zoals Cognitieve Gedragstherapie (CGT) gaat de behandeling sterk om het veranderen of uitdagen van gedachten. Zijn de angst of de gedachten realistisch, dan is dat misschien niet de meest passende methode. Mensen met een CVA  kunnen bijvoorbeeld angst hebben voor een recidief. Dat is een redelijk realistische angst, een sterke voorspeller van een beroerte is namelijk als je al eens een beroerte hebt gehad. Bij de ACT methode mag de angst er zijn. Je hoeft er niet tegen aan te vechten of er van af te komen, maar je probeert met de angst dingen te doen die belangrijk voor je zijn.

Wat is bijzondere van BreinACT?

BreinACT is een ACT behandeling specifiek voor mensen met hersenletsel. Bij het ontwikkelen van BreinACT hebben we de behandeling aangepast aan de mogelijk cognitieve problemen die mensen met hersenletsel ervaren. Bij een reguliere ACT behandeling worden er bijvoorbeeld veel verschillende metaforen gebruikt om onderdelen van de behandeling inzichtelijk te maken. Voor mensen met hersenletsel kan dat te veel informatie zijn. BreinACT gebruikt maar één metafoor.

De mindfulness oefeningen die je bij ACT vindt hebben we korter gemaakt zodat mensen met een NAH ze makkelijker kunnen volgen. We hebben gezorgd dat er genoeg pauzes zijn tijdens de sessies om het makkelijker te maken voor mensen met concentratieproblemen. Voor iedere sessie hebben we een samenvatting gemaakt die mensen kunnen terug luisteren of lezen na de sessie. Mensen kregen een werkboek zodat ze thuis nog eens konden nakijken wat ze tijdens de therapie hadden gedaan. Zo hebben we een heel gestructureerde en overzichtelijke behandelvorm ontwikkeld, specifiek voor mensen die lijden aan de gevolgen van een NAH.

Hoe heb je het onderzoek uitgevoerd?

We zijn begonnen met brainstormsessies. Samen met psychologen die ervaring hebben in het geven van ACT en/of het behandelen van mensen met hersenletsel hebben we een protocol ontwikkeld. Dat protocol hebben we getest door bij vier proefpersonen door een groot aantal metingen te doen. We hebben over een bepaalde periode herhaaldelijk angst- en stemmingsklachten gemeten. Bij drie van de vier zagen we dat de klachten significant afnamen.  Tegelijkertijd hebben we feedback gevraagd over de behandeling aan de proefpersonen en hun behandelaren. Op basis van die feedback hebben we de behandeling verder aangepast.

Daarna hebben we ook een studie met een groot aantal proefpersonen gedaan. Verschillende ziekenhuizen en revalidatiecentra en een GGZ centrum hebben mensen met een NAH de BreinACT behandeling of een controlebehandeling gegeven. De controlebehandeling bestond uit een combinatie van psycho-educatie en relaxatietraining. Die groepen hebben we op verschillende tijdstippen met elkaar vergeleken, tot een jaar na de start van het onderzoek. Daarmee willen we de lange termijn effecten van de behandeling meten. Met de analyse van die gegevens zijn we nog bezig. Het ziet er wel al veelbelovend uit.

Is de behandeling in de praktijk goed inzetbaar?

Dat hebben we onderzocht door bijvoorbeeld te kijken of de behandeling goed past en haalbaar is om aan te bieden binnen een ziekenhuis- of revalidatiesetting. We vonden dat zowel therapeuten als participanten heel tevreden waren over de behandeling. Dat laat zien dat de behandeling dus goed implementeerbaar is in de praktijk.

Hoe weet je welke behandeling het beste zal aansluiten voor deze doelgroep?

We hebben ook nog een studie gedaan waarbij we een voorspellingsmodel gemaakt hebben. Daarvoor hebben we naar bestaande gegevens gekeken van mensen met een beroerte die een CGT hebben gekregen. We onderzochten of we op basis van de gegevens aan het begin van de studie konden voorspellen voor wie de behandeling effectief zou blijken. Op het moment is het namelijk vaak moeilijk voor behandelaren om te voorspellen wat de beste therapie gaat zijn voor een NAH-patiënt met stemmingsklachten. Moet het nu ACT zijn of CGT, is schematherapie of psycho-educatie toch de beste weg? Vaak is dat nu een beslissing op trial-and-error basis.

We hopen dat voorspellingsmodellen in toekomst een ondersteunende rol kunnen spelen. Behandelaren zouden zo een model kunnen gebruiken om met patiënten in gesprek te gaan over welke behandeling meest passend is. Daarmee zouden we meer in richting van gepersonaliseerde zorg bewegen. Voorspellingsmodellen worden al toegepast in de zorg, maar nog niet bij  het behandelen van stemmingsklachten. Dus dat zou een grote stap in de verbetering van de zorg voor deze doelgroep kunnen zijn. Ons onderzoek heeft laten zien dat het wel mogelijk is om de effectiviteit van een behandeling te voorspellen. Daarbij spelen heel veel factoren een rol, ook factoren gerelateerd aan het hersenletsel.

Hoe gaat het verder, bijvoorbeeld als het om de toepassing in de klinische praktijk gaat?

We hebben aangetoond dat BreinACT een veelbelovende en haalbare behandeling is. Als we de effectiviteit verder kunnen aantonen vanuit de nog lopende analyse, dan kan de behandeling ook echt geïmplementeerd worden. Dat is ook hard nodig, vanuit de praktijk zien we dat er een heel grote vraag is naar een specifieke behandeling voor mensen met NAH en stemmingsklachten. Ik krijg veel mails van psychologen met de vraag of de behandeling al beschikbaar is. Daarnaast zijn de eerste stappen die we hebben gemaakt richting een meer gepersonaliseerde aanpak in de behandeling van deze klachten veelbelovend.

Korte biografie

Johanne Rauwenhoff is onderzoeker en psycholoog. Zij doet onderzoek aan de Universiteit Maastricht en bij het Expertisecentrum Hersenletsel Limburg. Haar promotieonderzoek ging over het behandelen van stemmingsklachten bij mensen met hersenletsel. Johanne werkt nu als postdoctoraal onderzoeker bij de Universiteit Maastricht.

Op 30 november 2022 verdedigde ze haar proefschrift met title ‘The BrainACT study: acceptance and commitment therapy for depressive and anxiety symptoms following acquired brain injury: study protocol for a randomized control trial’ aan de Universiteit Maastricht.

 

Moodbuster Life – doe mee aan het onderzoek en verbeter je stemming

Minder piekeren, leren problemen op te lossen, meer bewegen en het ondernemen van meer activiteiten helpen bij het verbeteren van je stemming. De vijfweekse online zelfhulpinterventie “Moodbuster Life” richt zich op die onderwerpen. Het onderzoeksteam zoekt mensen die hun stemming willen verbeteren aan de hand van Moodbuster Life. Door mee te doen werk je niet alleen aan je stemming, maar help je ook het wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Klinische Psychologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Wie kan meedoen?

  • Je ervaart stemmingsklachten en wilt graag je stemming verbeteren aan de hand van een online zelfhulpinterventie
  • Je bent 18 jaar of ouder
  • Je bent in het bezit van een smartphone (iOS 11.0 of hoger of Android 5.0 of hoger) en een computer, laptop en/of tablet met internet
  • Je kunt de Nederlandse taal lezen en schrijven
  • Je hebt momenteel geen psychische aandoening die is vastgesteld door een psycholoog, psychiater of andere hulpverlener.
  • Je bent momenteel niet in behandeling voor een depressie of andere psychische aandoening.
  • Je hebt niet meegedaan aan het “Moodbuster Lite” onderzoek

Meer informatie en aanmelden

Leefstijlveranderingen verminderen kans op depressie bij diabetes

Mensen met (type 2) diabetes hebben een verhoogd risico op depressie. Een onderzoeksteam aan het Maastricht UMC+ en UMC Utrecht heeft onderzocht in hoeverre veranderingen in leefstijl dit risico helpen te beperken.

Het team onderzocht gegevens van meer dan 70’000 patiënten (uit de UK biobank, een grootschalige biomedische database), waarvan 9000 met type 2 diabetes. De gegevens strekken uit over meer dan dertien jaar. Hierdoor was het mogelijk om leefstijlfactoren en het ontstaan van depressie met elkaar in verband te brengen.

Risicofactoren

De onderzoekers keken naar zeven risicofactoren: roken, bloedsuikerwaarde, bloeddruk, BMI, bewegingspatronen, voedingspatronen en eiwit in de urine. Per risicofactor zijn er aanbevolen waarden vastgelegd. Als de waarden binnen deze norm vallen dan kun je zeggen dat de patiënt de factor “onder controle” heeft. Het team keek naar de samenhang tussen de waarden per risicofactor en de kans op depressie. Het resultaat: hoe meer factoren onder controle zijn, hoe kleiner de kans op depressieve klachten.

Maastricht Studie

De Maastricht Studie is een onderzoek onder de Zuid-Limburgse bevolking naar het voorkomen, de oorzaken en de behandeling van type 2 diabetes, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen. De onderzoekers keken ook naar gegevens uit deze studie en zagen dezelfde samenhang tussen risicofactoren en depressie bij type 2 diabetes.

Lees het volledige onderzoek hier.

 

Helpt beweging tegen Obsessieve Compulsieve Stoornis?

Beweging is gezond, dat horen we wel vaker. Maar helpt het ook bij Obsessieve Compulsieve Stoornis (OCD)?

Een groep wetenschappers heeft verschillende studies over OCD en beweging onder de loep genomen. Ze zagen dat sporten vaak geassocieerd is met een reductie van klachten. Angstklachten, depressieve klachten en ook dwangsymptomen worden minder. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat de mogelijkheden veelbelovend zijn en dat verder onderzoek nodig is.

Hoe helpt beweging?

Als behandeling tegen OCD zijn cognitieve gedragstherapie en selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRIs) effectief gebleken. Hoewel de meeste patiënten met OCD die met één of beide therapieën worden behandeld een verbetering van hun symptomen ervaren, blijft tot 60% restsymptomen houden. Om dit aan te pakken is er een groeiende belangstelling voor aanvullende behandelingen. Vandaar de interesse in sport en beweging als effectieve goedkope, veilige en toegankelijke optie.

Waarom is verder onderzoek nodig?

Beweging verbetert de stemming, bevordert welzijn, vermindert angst, verbetert cognitie en is effectief bij bepaalde psychische stoornissen zoals angst en depressie. We kunnen niet zomaar aannemen dat deze gunstige effecten ook bij OCD van toepassing zijn. De onderzoekers analyseerden zes trials over OCD en beweging. De studies gaven reden tot optimisme over de effectiviteit van beweging met betrekking tot OCD. Maar het werd ook duidelijk dat meer onderzoek met grotere groepen deelnemers nodig is om de samenhang echt helder te krijgen.

Lees de studie hier.

Meer informatie over (de behandeling van) OCD is te vinden op ocdnet.nl. OCDnet wil kennis over OCD en gerelateerde aandoeningen beter toegankelijk maken en herkenning en kwaliteit van de behandeling van deze aandoeningen bevorderen. OCDnet stimuleert uitwisseling tussen alle doelgroepen die te maken hebben met de dwangstoornis.