Skip to main content

Archieven: Nieuws

Kan het combineren van twee perspectieven tot beter begrip leiden van kwetsbaarheid van depressie?

Het is belangrijk om de onderliggende factoren te onderzoeken die leiden tot een beter begrip van de kwetsbaarheid van depressie. Dit is een eerste en cruciale stap richting het verbeteren van preventieve therapieën die een terugval moeten voorkomen, stelt Caroline Figueroa in haar proefschrift. Zij promoveerde deze maand aan de Universiteit van Amsterdam en onderzocht de combinatie van cognitieve en neurobiologische perspectieven als risicofactor.

Maar liefst 50% van de patiënten die hersteld zijn van een depressie, maken in hun leven een nieuwe depressieve episode mee. Na drie episodes stijgt dit risico zelfs tot 90% binnen 10-15 jaar. Deze hoge kans op terugval zorgt ervoor dat een depressie erg invaliderend is en dat de ziekte hoge sociale en economische kosten met zich meebrengt. Er bestaat een aantal effectieve behandelingen tegen terugval van depressie, maar zelfs als deze interventies goed werken, blijft de kans op terugval hoog.

Beter begrip van de kwetsbaarheid van depressie

Bepaalde risicofactoren voor deze terugval zijn eerder onderzocht, zoals het aantal eerdere depressieve episodes in iemands leven. Daarnaast is er bewijs dat cognitieve factoren (zoals negatieve gedachtes) en neurobiologische factoren (zoals veranderingen in netwerken in het brein) risicofactoren zouden zijn voor terugval. “Het combineren van de twee perspectieven zou tot beter begrip kunnen leiden van de onderliggende mechanismes voor kwetsbaarheid van depressie”, stelt Figueroa. “Daarom richt ik mij op de combinatie van beide perspectieven.”

Cognitief perspectief

Tijdens een depressie zijn depressieve gedachtes en negatieve denkstijlen belangrijke kwetsbaarheidsfactoren. Hierbij spelen drie concepten een rol:

  • Dysfunctionele attitudes: depressieve gedachtes over jezelf, anderen en de toekomst.
  • Cognitieve reactiviteit: de activatie van dysfunctionele gedachtes gedurende een verdrietige stemming of stress.
  • Ruminatie: een zich herhalend en passief gedachteproces waarin men zich focust op symptomen van verdriet en emotionele nood en de mogelijke oorzaken en gevolgen hiervan.

Vanuit het cognitieve perspectief kan worden geconcludeerd dat dysfunctionele gedachtenprocessen, uitgelokt door verdriet of stress, omvat door cognitieve reactiviteit en ruminatie, belangrijke kwetsbaarheidsfactoren zijn voor terugkerende depressie. Dit zouden aanknopingspunten kunnen zijn voor preventieve therapie.

Neurobiologisch perspectief

Veranderingen in communicatie tussen netwerken in het brein zouden ook een rol kunnen spelen in de kwetsbaarheid tijdens remissie van een depressieve stoornis. Tijdens rust, wat inhoudt dat men geen activiteit uitvoert, delen regio’s in het brein die anatomisch gezien van elkaar gescheiden zijn en verschillende functies hebben, continu informatie met elkaar. Zij vormen zogenoemde ‘resting-state netwerken’. Deze zijn betrokken bij verschillende cognitieve processen.

Vanuit het neurobiologisch perspectief kan worden geconcludeerd dat meerdere resting-state netwerken, betrokken bij belangrijke cognitieve functies als aandacht en zelfreflectie, een belangrijke rol spelen in kwetsbaarheid als patiënten in remissie zijn. Mogelijk zijn afwijkingen in deze netwerken en het samenspel tussen deze netwerken een reflectie van de moeite om los te komen van negatieve zelf-evaluatieve informatie, waaronder ruminatie.

Het is nog onduidelijk of deze veranderingen in breinnetwerken ook het risico op terugval voorspellen. Figueroa zou dit graag in toekomstige studies willen onderzoeken.

Combinatie van neurobiologische en cognitieve kwetsbaarheidsfactoren

Figueroa: “De meest interessante uitkomst vind ik dat veel van de verschillen op zowel cognitief als neurobiologisch vlak, pas duidelijk worden tijdens een verdrietige stemming van zowel de patiënten die in remissie zijn van depressie (met een hoog risico op terugval) en mensen die nog nooit depressief zijn geweest. We hadden meer verschillen tussen de groepen verwacht, onafhankelijk van de stemming.”

Volgens Figueroa is het van groot belang om een beter begrip te krijgen van neurobiologische en cognitieve kwetsbaarheidsfactoren in mensen die momenteel hersteld zijn van terugkerende depressie. “Dit is een belangrijke stap in het ontdekken van factoren die uiteindelijk zullen bijdragen aan het ontdekken van markers voor terugvalrisico, en helpen in het ontwikkelen of verbeteren van preventieve interventies tegen terugval van depressie.”

Bron: Proefschrift Figueroa, C.A. Views on vulnerability.

“Ultrageluid mogelijk nieuwe techniek tegen depressie”

Ultrageluid kan mogelijk een nieuwe techniek tegen depressie worden. Het kan activiteit diep in de hersenen langdurig en met precisie veranderen, laten neurowetenschappers uit Oxford en Parijs zien in experimenten bij apen.

Ultrageluid is hoogfrequent geluid, zoals ook ingezet wordt bij een echografie. Het kan interessant zijn als aanvulling of vervanging van bestaande hersenstimulatietechnieken, zoals transcraniële magnetische stimulatie (TMS). TMS wordt momenteel ingezet bij patiënten met een depressie, die onvoldoende baat hebben bij medicatie of een andere therapie.

Nauwkeuriger dan TMS

Een TMS-puls bereikt alleen oppervlakkige hersengebieden. Het komt niet tot in de dieper gelegen emotiegebieden zoals de amygdala, die betrokken is bij depressie. “Geluidsgolven komen wel zover”, legt eerste auteur Lennart Verhagen uit aan De Volkskrant. “Bovendien zijn ze nauwkeuriger te richten dan TMS.”

Tijdens het onderzoek werd een serie geluidspulsen van 30 milliseconden gedurende 40 seconden op de hersenen van makaken af gestuurd. Dit veroorzaakte een verandering in de communicatie tussen de gestimuleerde breingebieden en andere hersendelen. De verandering bleef tot wel twee uur na de behandeling bestaan.

Ultrageluid tegen depressie

Voor een toepassing in de klinische praktijk moeten nog stappen gezet worden, waarschuwt Verhagen. “In apen werkt ultrageluid veilig en nauwkeurig bij eenmalige toepassing. Dit biedt een goede basis om deze nieuwe techniek ook voorzichtig te gaan ontwikkelen in mensen.”

Naar verwachting zal ultrageluid vooral meerwaarde hebben als aanvulling op huidige behandelingen. “Als patiënten voorafgaand aan een psychiatrische sessie direct een geluidspuls krijgen, maakt dat hun hersenen wellicht ontvankelijker voor de therapie.” Wellicht kan het ook bij andere aandoeningen worden ingezet, zoals bij een dwangstoornis.

Bronnen: De Volkskrant, eLIFE, Neuron

Subklinische angst gaat niet vanzelf over

Ongeveer 1 op de 10 mensen in Nederland heeft last van subklinische angst en bij ruim 4 op de 10 mensen gaan deze klachten niet vanzelf over. Dit blijkt uit onderzoek van het Trimbos-instituut in samenwerking met de afdeling psychiatrie van Amsterdam UMC en GGZ inGeest naar het voorkomen en beloop van subklinische angst.

In het onderzoek werden gegevens gebruikt van de tweede en derde metingen van de studie NEMESIS-2 (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2), een grootschalig onderzoek naar de psychische gezondheid van de volwassen bevolking. Voor de huidige studie is uitgegaan van 4528 mensen, die aan alle drie de metingen hebben meegedaan.

Subklinische angst gaat niet vanzelf over

Mensen met subklinische angst ervaren wel angstsymptomen, maar hebben geen angststoornis op basis van de DSM-IV criteria. Van de respondenten rapporteerde 11 procent subklinische angstklachten en 4 procent een DSM-IV angststoornis.

Na drie jaar was 57 procent van de mensen met subklinische klachten opgeknapt. 29 procent had echter nog steeds subklinische klachten en bij 14 procent waren de subklinische angstklachten verergerd tot een angststoornis.

Risicofactoren voor subklinische angst

Risicofactoren voor het behouden of verslechteren van de subklinische angstklachten waren gerelateerd aan kwetsbaarheidsfactoren zoals ouderlijke psychopathologie, andere psychische klachten naast de angstklachten en verminderd functioneren. Deze laatste risicofactor zou mogelijk een signaal kunnen zijn in het herkennen van deze mensen om (preventieve) behandeling aan te bieden om functionele beperkingen en ziektelast te verminderen.

Bron: Trimbos Instituut

“Sporten kan risico op depressie verlagen”

Sporten kan het risico op depressie verlagen. Wie een kwartier per dag intensief beweegt, heeft 26 procent minder kans om depressief te worden. Dit blijkt uit een grootschalig onderzoek van de universiteit van Massachusetts dat werd gepubliceerd in JAMA Psychiatry.

De onderzoekers bestudeerden de genetische data van 300.000 Amerikanen. Er bleek een duidelijk verband tussen veel sporten en depressies.

Het gaat hierbij om stevig sporten, zoals hardlopen, wielrennen of andere activiteiten waarbij je hartslag flink omhoog gaat. Minder intensief bewegen, zoals wandelen of tuinieren, kan hetzelfde effect hebben, mits het langere tijd wordt uitgevoerd.

Sporten kan het risico op depressie verlagen

Eerdere onderzoeken liet zien dat er een link is tussen sporten en depressie, maar volgens de onderzoekers is het voor het eerst dat is aangetoond dat sporten daadwerkelijk de kans op een depressie verlaagt. Hiervoor hebben zij gebruik gemaakt van Mendeliaanse randomisatie, waarbij genetische variatie als surrogaatmarker voor de risicofactor wordt gebruikt.

Bronnen: NY TimesJAMA Psychiatry

Werkboekje ‘Ik verzamel moed’ voor mensen die strijd aan willen gaan met hun angst

Onlangs verscheen het werkboekje ‘Ik verzamel moed’ van vormgever en ervaringsdeskundige Daan Rietbergen. Dit werkboek is voor iedereen die soms bang is en zijn grenzen wil verleggen. Het is geschikt voor alle soorten moed, dus ook bij paniekaanvallen of een angststoornis.

‘Ik verzamel moed’ is gemaakt voor mensen die zichzelf te bang vinden. Voor mensen die moedig genoeg zijn om de strijd aan te gaan met hun angst.

Werkboekje ‘Ik verzamel moed’

Het werkboekje bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de achtergrond van angst. In het tweede deel kan men aan de slag. Het bestaat uit lege bladzijden waar iemand de moedige acties op gaat schrijven. Zo kan men precies zien waarmee men bezig is en bovendien geeft dit een mooi overzicht van alle moedige dingen die iemand al heeft gedaan.

“In de periode dat ik zoveel last had van angst heb ik een heleboel dingetjes verzameld die te maken hadden met een overwinning. Het werd een hele verzameling van treinkaartjes, toegangsbewijzen, spaarzegels, bonnetjes, en nog veel meer. Zo verzamelde ik bijvoorbeeld elke keer de stickertjes van het fruit dat ik kocht tijdens het boodschappen doen. Boodschappen doen vond ik toen namelijk heel beangstigend. Elke keer toch naar de winkel gaan en iets kopen was dus zeker een overwinning. Ik heb toen alles verzameld in een boekje. Voor mij een tastbaar symbool van de goede weg die ik op ging; mijn overwinning op mijn angst.”
~Daan Rietbergen, auteur ‘Ik verzamel moed’

Handige tips en adviezen tegen angst

Klinisch psycholoog Anneke Eenhoorn werkte mee aan dit moed-verzamelboekje en geeft handige tips en adviezen.

“Als je situaties die je eng vindt vermijdt wordt het steeds moeilijker om dat waar je bang voor bent te gaan doen. De cirkel van iets niet durven houdt zich zelf als het ware in stand; je voelt je angstig, je gaat die angst uit de weg, je wordt nog angstiger, je durft nog minder, etc. Wil je van je angst afkomen dan ga je proberen die cirkel te doorbreken.”
~Anneke Eenhoorn, auteur ‘Ik verzamel moed’ 

Ook de ADF-Stichting leverde een bijdrage en presenteert het boek op haar jubileumcongres in september 2018.

‘Ik verzamel moed’ is verkrijgbaar bij uitgeverij Lannoo.

‘Depressie en ongezond eten gaan hand in hand’

Ongezonde eetgewoontes hangen samen met depressie. Dit concluderen diëtiste Deborah Gibson-Smith en psycholoog Nadine Paans in hun onderzoeken naar de rol van voeding bij depressie. Paans: ‘Het hebben van een depressie beïnvloedt wat en waarom mensen eten. Zo hangt depressie bijvoorbeeld samen met het vaker eten van hartige snacks.’ Beiden zijn deze week gepromoveerd.

Obesitas en depressie komen beide veel voor in Nederland. Depressie treft een op de vijf mensen in ons land terwijl een derde van de Nederlanders overgewicht heeft of zelfs obees is. Het is bekend dat depressie en overgewicht vaak samen voorkomen, maar hoe ze precies samenhangen en welke factoren hierbij een rol spelen is nog onduidelijk. ‘Om dit te onderzoeken ging in 2014 het MooDFOOD project van start. Hierin wordt de rol van voeding, voedinggerelateerd gedrag en obesitas bij depressie onderzocht’, vertelt Paans.

Eetpatroon

Diëtiste Gibson-Smith focust zich in haar onderzoek op de relatie tussen obesitas en voeding met depressie. In haar onderzoek onder bijna 3000 deelnemers toont ze aan dat mensen die lijden aan een depressie ongezondere eetpatronen hebben dan mensen zonder depressie. ‘Vooral lage innames van groenten en volkoren granen hangen samen met een ernstige depressie’, vertelt ze.

Psycholoog Paans richt zich meer op de relatie tussen verschillende eetstijlen en depressie. Zij toont  aan dat mensen met een depressieve stoornis vaker last hebben van emotioneel en extern eten. Emotioneel eten is het gevolg van negatieve emoties. Extern eten gaat over het eten naar aanleiding van signalen uit de omgeving, bijvoorbeeld het ruiken van iets lekkers. ‘Daarnaast vond ik dat depressie samenhangt met het vaker eten van hartige snacks’, vertelt Paans. Dit komt waarschijnlijk door het verhoogde externe eten bij depressieve mensen waardoor ze dus vaker naar hartige snacks grijpen dan niet depressieve mensen.

‘Ons onderzoek suggereert dat er een relatie is tussen ongezonde eetgewoontes en depressie’, zegt Gibson-Smith. Ze legt uit dat het verbeteren van eetgewoontes door bijvoorbeeld leefstijlcoaching mogelijk kan bijdragen aan het verminderen van depressie. Paans: ‘Met ons onderzoek werken we hopelijk toe naar zo optimaal mogelijke, op maat gemaakte behandelingen die depressie en overgewicht een halt toe kunnen roepen.’

Bron: Amsterdam UMC

Kwart miljoen euro voor verbeteren depressiezorg dementerenden

De Open Universiteit en de Radboud Universiteit hebben 240 duizend euro gekregen om onderzoek te doen naar het effect van strategieën die mensen ondernemen naast een officiële behandeling in de zorg voor dementerende verpleeghuisbewoners met depressie.

Beter worden zonder ‘echte’ behandeling

Roeslan Leontjevas en Debby Gerritsen gaan onderzoeken wat in de praktijk gebeurt naast een officieel ingezette behandeling als een verpleeghuisbewoner met dementie een depressiediagnose krijgt. Leontjevas: ‘We zagen in eerder onderzoek dat mensen beter worden nadat hun diagnose bekend wordt, ook al worden ze niet of niet optimaal behandeld. De bewoners zelf, hun familie en de zorgmedewerkers kunnen bepaalde acties ondernemen waardoor een zogenaamd niet-specifiek effect ontstaat. Daar is nog weinig over bekend.’

Innovatieve methoden

De onderzoekers willen (bij de OU ontwikkelde) innovatieve methoden gebruiken om dergelijke acties in kaart te brengen die men bewust of onbewust (zonder er goed over na te denken) onderneemt. Gerritsen: ‘Veel psychosociale interventies worden top-down bedacht, vanuit een bepaalde theorie, maar het is ook belangrijk om te leren van de bestaande succesvolle ervaringen in de praktijk als we de persoonsgerichte zorg willen verbeteren.’

Samenwerking

Roeslan Leontjevas werkt als universitair docent bij de Open Universiteit en doet veel onderzoek binnen het Universitair Kennisnetwerk Ouderenzorg Nijmegen. Het onderzoeksgeld is toegekend in het kader van de RIHS-Junioronderzoeksronde. Het promotietraject, dat vier jaar duurt, wordt uitgevoerd samen met wetenschappers van zowel Radboudumc als OU. Namens de Open Universiteit nemen behalve Roeslan Leontjevas ook Jacques van Lankveld, Slavi Stoyanov en Peter Verboon deel aan het project.

Bron: Open Universiteit

Themanummer over behandeling van depressie en angstklachten bij kinderen en adolescenten

De Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie brengt op gezette tijden het Tijdschrift Kinder- & Jeugdpsychotherapie  uit.  Onlangs is een themanummer verschenen over depressie. Het tijdschrift bevat artikelen over behandeling van depressie en angstklachten bij kinderen en adolescenten.

“De zorgstandaard Depressie voorziet in de mogelijkheid om depressieve adolescenten op een adequate wijze te behandelen”, schrijft Yvonne Stikkelbroek in haar inleiding. Toch noemt zij een aantal zorgen. Er zijn nog te veel jongeren die geen hulp krijgen, bij wie de hulp onvoldoende werkt, en die terugvallen.

“De bijdragen in dit nummer geven richting aan de komende twintig jaar waarin we ervoor zorgen dat adolescenten tijdig die (preventieve) behandeling ontvangen die bij hen past. Wetenschappelijk onderzoekers zijn hard bezig met het vinden van oplossingen voor de eerdergenoemde knelpunten. Maar in de tussentijd moeten wij psychotherapeuten zelf aan de slag met het zo veel mogelijk objectiveren van veranderingsprocessen en resultaten in de dagelijkse psychotherapeutische praktijk. Dat kan door het single case design en door de vele digitale middelen die het in kaart brengen van veranderingsprocessen mogelijk maken. Het zal meer inzicht in de knelpunten opleveren en daarmee creatieve oplossingen genereren. Nog belangrijker is dat we onze cliënten een onderbouwde effectieve gepersonaliseerde behandeling kunnen bieden.”

Het Tijdschrift Kinder- & Jeugdpsychotherapie is verkrijgbaar via https://www.vkjp.nl/het-tijdschrift

Losse nummers zijn na te bestellen voor € 15,00 plus verzendkosten.

‘Stresshormoon kan exposure-therapie bij PTSS misschien verbeteren’

Benno Roozendaal, neurowetenschapper bij het Radboudumc en het Donders Instituut, heeft een TOP-subsidie ontvangen van ZonMw. Hij gaat die gebruiken om met Erno Hermans, Robbert-Jan Verkes en Gert-Jan Hendriks de rol van het stresshormoon cortisol te onderzoeken bij de exposure-therapie die wordt toegepast bij patiënten met posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). Exposure-therapie werkt bij ongeveer de helft van de patiënten. Mogelijk kan dat percentage omhoog door gericht gebruik van cortisol bij de juiste patiënten

Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is een ernstige psychiatrische aandoening, die wordt gekenmerkt door oncontroleerbare angstreacties. De stoornis kan het gevolg zijn van ingrijpende traumatische gebeurtenis eerder in het leven, zoals seksueel misbruik, fysieke mishandeling of oorlogservaringen.

Exposure-therapie, ook wel blootstellingstherapie genoemd, zorgt ervoor dat patiënten zich in een veilige omgeving bevinden en roept dan het opgelopen trauma weer op. Op deze manier – het herbeleven van het trauma in een veilige omgeving – wordt geprobeerd de angst bij de patiënt blijvend te verminderen.

Te weinig stresshormoon
Exposure-therapie is een van de meest effectieve behandelingen voor PTSS. Toch werkt ze maar bij ongeveer de helft van de patiënten en bij de andere helft dus niet. Hoe dat komt is onbekend.

Met de TOP-subsidie gaan Roozendaal en zijn collega’s onderzoeken of de exposure-therapie met name faalt bij patiënten bij wie de cortisol reactie bij stressvolle reacties niet goed meer werkt. Normaal komt cortisol vrij wanneer iemand in een stressvolle situatie terecht komt. Het hormoon speelt een rol bij het vermogen om goed met die situatie om te gaan.

Angstvermindering
Roozendaal: “Bij sommige patiënten zien we een zwakke cortisol respons, met name bij de patiënten die al in de vroege kindertijd traumatische ervaringen hebben meegemaakt. Kennelijk is er iets mis met hun stressreactie. Dat gaan we nu onderzoeken, allereerst in ratten. We bekijken of een verzwakte cortisol reactie in deze dieren inderdaad leidt tot een zwakkere uitdoving van de angstreactie.

Zo ja, dan wordt het interessant om te onderzoeken of cortisol kan zorgen voor angstvermindering bij patiënten met PTSS. En nog specifieker: of dat vooral effect heeft bij patiënten met zo’n verstoorde, zwakkere cortisol respons.”

Als dit experimenteel onderzoek voldoende bewijs oplevert voor de hypothese, dan kan het mogelijk bijdragen aan een meer gepersonaliseerde behandeling van PTSS.

Subsidie voor onderzoek naar relatie tussen ouderdomsdepressie en schade aan kleine bloedvaatjes in het brein

Onderzoeker Thomas van Sloten van het Maastricht UMC+/Universiteit Maastricht heeft 123.000 euro subsidie ontvangen van de Hartstichting. Hiermee gaat hij de relatie tussen ouderdomsdepressie en schade aan kleine bloedvaatjes in het brein onderzoeken. Op die manier zoekt hij naar mogelijkheden om depressie te voorkomen.

Van Sloten is als onderzoeker verbonden aan het Maastrichtse onderzoeksinstituut CARIM. Hij kijkt of genetische variaties, die samenhangen met hoe de allerkleinste vaatjes in de hersenen werken, het risico op een depressie vergroten. En hij analyseert of veranderingen in de bloedvaatjes in het oog dit ook doen.

Ouderdomsdepressie en schade aan kleine bloedvaatjes in het brein

Bij een depressie communiceren verschillende hersengebieden niet goed meer met elkaar. Daarom bestudeert Van Sloten ook of verbindingen tussen de hersengebieden beschadigd raken, doordat de kleinste vaatjes slecht werken. Daarnaast onderzoekt hij of het verhoogde depressierisico bij hart- en vaatpatiënten te wijten is aan een slechte werking van de kleinste bloedvaatjes. Zij hebben vaker ouderdomsdepressies dan mensen zonder hart- en vaatziekten.

Zeker de helft van de patiënten met ouderdomsdepressie heeft geen baat bij antidepressiva. Daarom onderzoekt Van Sloten ook of medicijnen, die de allerkleinste bloedvaatjes beter laten werken, ook een depressie kunnen voorkomen.

Dekkerbeursen voor onderzoek naar hart- en vaatziekten

Van Sloten is één van de tien wetenschappers die een Dekkerbeurs van de Hartstichting kreeg uitgereikt voor wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten. Bij de selectie van de beurzen wordt gekeken naar de kwaliteit van de onderzoeker én de kwaliteit van het onderzoek. De onderzoekers werken allemaal aan een universitair medisch centrum of universiteit.

Bron: Hartstichting, MUMC