Skip to main content

Archieven: Nieuws

RADAR-CNS – Op afstand meten en voorspellen van depressie en terugval

Mensen die in het verleden een depressie hebben doorgemaakt, kunnen last hebben van veranderingen in hun slaappatroon of sociale activiteiten wanneer hun stemming slechter wordt. Het doel van RADAR-CNS is om te onderzoeken of gegevens over sociale activiteit en slaap verergering van depressieve klachten kunnen voorspellen. Gegevens over sociale activiteit en slaap worden verzameld met een smartphone en bewegingsmeter.

In dit onderzoek willen we kijken of veranderingen in slaap of sociaal gedrag bij mensen die in het verleden een depressie hebben gehad samengaan met veranderingen in stemming. In de toekomst zouden we dan kunnen voorspellen wanneer iemand een terugval krijgt. Dit biedt wellicht de mogelijkheid om eerder in te grijpen en zo het ontstaan van een volwaardige depressie te voorkomen. Ook willen we uitzoeken hoe makkelijk of moeilijk het voor deze groep mensen is, om met hun smartphone en een bewegingsmeter gegevens over hun slaappatroon en sociale activiteiten te verzamelen.

Wat houdt het onderzoek in?

Deelname duurt maximaal 24 maanden. Deelnemers zullen gedurende de gehele deelname aan het onderzoek (dag en nacht) een bewegingsmeter (Fitbit) om de pols dragen en een aantal apps op hun telefoon geïnstalleerd krijgen. Ook vragen wij elke drie maanden om een online vragenlijst in te vullen. Daarnaast is het voor het onderzoek nodig om twee keer naar onze onderzoek locatie in Amsterdam (vlakbij het VUmc) te komen; één keer aan het begin en één keer aan het eind van het onderzoek.

Wie kan er mee doen aan het onderzoek?

Men kan meedoen aan het onderzoek als:
– De leeftijd ouder dan 18 jaar oud is;
– Hij/zij in het verleden depressieve perioden heeft ervaren
– De Nederlandse taal goed beheerst wordt;
– Er gebruik wordt gemaakt van een Android smartphone, of er bereidheid is om een Android smartphone te gebruiken voor de duur van het onderzoek (in dat laatste geval wordt een Android smartphone in bruikleen gegeven).

Interesse of vragen?

Als u zich wilt aanmelden voor dit onderzoek of vragen heeft, kunt u een e-mail sturen naar radar-cns@vumc.nl of bellen naar 020-788 5676. U kunt voor meer informatie ook onze website bezoeken: https://www.radar-cns.org/depressie-amsterdam

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter Europees onderzoek, genaamd RADAR-CNS. Binnen dit grotere onderzoek worden ook de ziektebeelden epilepsie en MS bestudeerd. In Amsterdam wordt alleen onderzoek gedaan naar depressie. Zie voor meer informatie over RADAR-CNS: https://www.radar-cns.org/ en www.imi.europa.eu
Deze tekst bevat opvattingen van het RADAR-CNS consortium. IMI noch de Europese Unie en EFPIA zijn aansprakelijk wanneer men, voor welk doeleind dan ook, gebruik maakt van de informatie uit de folder. Dit werk heeft steun gekregen van de EU / EFPIA Joint Initiative for Drug Initiatives RADAR-CNS (subsidie nr. 115902).

“Link depressie en hartaandoening door ontstekingen”

Het is al langer bekend dat mensen met een depressie een hoger risico hebben op een hartaandoening, en andersom. Een team onderzoekers van de University of Cambridge ontdekte dat het hebben van ontstekingen dit verband mogelijk verklaart.

De onderzoekers wilden weten of het verband tussen depressie en hartfalen veroorzaakt wordt door een genetische aanleg of door omgevingsfactoren. Voor dit onderzoek weren data van bijna 370.000 deelnemers gebruikt uit de UK Biobank, een langdurige studie die onderzoekt welke genetische en omgevingsfactoren bijdragen aan de ontwikkeling van verschillende ziektes.

Geen verband door genetische aanleg

Allereerst bleek uit de data dat mensen die een familielid hadden verloren aan een hartaandoening 20 % meer kans hadden om zelf een depressie te krijgen in hun leven.

Het onderzoeksteam bracht daarna in kaart welke genen het risico op hartfalen vergroten. Vervolgens keken ze of die genen ook een rol speelden in de kans op het ontwikkelen van een depressie. Dat bleek niet het geval. Daarom concludeerden de onderzoekers dat de link tussen depressie en hartziekten niets met genetische aanleg te maken heeft.

Link depressie en hartaandoening door ontstekingen

De onderzoekers keken ook naar biomarkers die in verband worden gebracht met een hoger risico op hartaandoeningen.

De aanwezigheid van de twee ontstekingsstoffen IL-6 en CRP in het bloed konden niet alleen in verband worden gebracht met hartaandoeningen, maar ook met depressie. Deze eiwitten werden ook al eerder in het bloed waargenomen van mensen met een acute depressie en patiënten waarbij depressie-behandelingen niet werken.

Verhoogde ontstekingswaarden door omgevingsfactoren

De onderzoekers leggen uit dat deze ontstekingsstoffen verhoogd kunnen zijn door omgevingsfactoren als stress, roken, veel alcohol, weinig beweging en obesitas. Het lichaam gaat hier op dezelfde manier mee om als een infectie, waardoor er een ontsteking ontstaat. Deze ontstekingen vormen het gemeenschappelijk onderliggend mechanisme voor zowel een depressie als hartaandoening.

De wetenschappers gaan nu uitzoeken of medicijnen die onstekingseiwitten blokkeren depressieve klachten mogelijk kunnen verminderen.

Bron: Moleculair Psychiatry

Onder ouderen meer ernstige depressies door verslechtering lichamelijke gezondheid

In 2012 hadden bijna twee keer zoveel oudere Nederlanders (55-64 jaar) een ernstige depressie dan twintig jaar daarvoor. Dit staat in verband met een verslechtering van de lichamelijk gezondheid. Terwijl in dat jaar juist een flinke afname te zien was van ouderen met een milde depressie, ten opzichte van 2002. Hierin spelen verbeterde sociale en economische omstandigheden een rol. Dit blijkt uit de LASA-studie. Psychiater Hans Jeuring promoveert op 12 april op dit onderwerp.

Voor dit onderzoek zijn drie groepen van elk bijna duizend 55-64-jarigen op dezelfde wijze onderzocht, in 1992, 2002 en 2012. Deze mensen, afkomstig uit verschillende regio’s in Nederland maken deel uit van de LASA-studie, de Longitudinal Aging Study Amsterdam.

Onder ouderen meer ernstige depressies door verslechtering lichamelijk gezondheid

Jeuring vond een duidelijk verband tussen de toename van ernstige depressies en een verslechtering van de lichamelijke gezondheid. In 2012 kampten meer mensen tussen de 55 en 64 jaar met gezondheidsproblemen, zoals het hebben van een chronische ziekte, pijn, slaapproblemen en functionele beperkingen, dan in 1992.

Een aantal andere problemen was juist afgenomen: zo hadden minder mensen hart- en vaatziekten, waren er minder rokers, en minder mensen voelden zich eenzaam. Volgens Jeuring was het percentage mensen met een ernstige depressie in 2012 mogelijk nog hoger geweest, als deze laatste risicofactoren niet waren gedaald.

Afname milde depressies door verbeterde sociale en economische omstandigheden

Ook zag Jeuring een verband tussen de afname van milde depressies en verbeterde sociale en economische omstandigheden van de onderzochte deelnemers uit ouderenstudie LASA. Tien jaar eerder, in 2002, was het aantal ouderen met een milde depressie nog 32% meer.

“TIen jaar later waren de onderzochte mensen gemiddeld gezien hoger opgeleid, en hadden aanzienlijk meer mensen een betaalde baan. Daarnaast was hun netwerk van vrienden, kennissen en familie groter”, vertelt Jeuring op de website van het Amsterdam UMC.

Factoren van invloed op depressies

Jeuring meent dat de leeftijdsgroep 55- tot 64-jarigen belangrijk is voor preventie: “Uit mijn onderzoek blijkt dat factoren die te veranderen zijn invloed hebben op depressies. Investeren in verbetering van sociaaleconomische en psychosociale omstandigheden kan dus ten goede komen aan de geestelijke volksgezondheid.”

Proefschrift H.W. Jeuring. Time trends and long-term outcome of late-life depression: an epidemiological perspective.
Bron: Amsterdam UMC

“Meer aandacht nodig voor factoren die risico verhogen op depressie en angst”

Factoren die risico verhogen op depressie en angst moeten meer aandacht krijgen. Deze zijn namelijk goed aan te pakken met een psychologische behandeling, om ernstigere klachten te voorkomen. Dat stelt gezondheidszorgpsycholoog Sascha Struijs in zijn proefschrift. Hij promoveert vandaag bij Amsterdam UMC.

Struijs heeft tijdens zijn onderzoek bijna 300 personen, met en zonder depressie of angststoornis, vele jaren gevolgd. Deze mensen maakten deel uit van de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA), een grote studie die in 2004 gestart is en nog steeds loopt. Het unieke van dit onderzoek is dat er veel verschillende kwetsbaarheden gezamenlijk onderzocht werden in relatie tot zowel depressie als angst.

Factoren die risico verhogen op depressie en angst

Vooral de neiging om moeilijke situaties te vermijden, emotionele instabiliteit, introversie (in zichzelf gekeerd zijn) en een gevoel van weinig controle over het leven maakt mensen kwetsbaar voor het ontwikkelen van depressie en angst. Deze factoren verhogen niet alleen de kans op het ontwikkelen van depressie of een angststoornis, maar ook op het voortduren van zo’n stoornis.

Psychologische kwetsbaarheden verminderen

Deze psychologische kwetsbaarheden zijn goed te verminderen door een psychologische behandeling. Uit het onderzoek van Struijs blijkt dat mensen die eenmaal een depressie- of angststoornis hebben, daar moeilijk weer van af komen.

“Ik raad aan om waar mogelijk preventieve middelen in te zetten voor groepen kwetsbare personen. Daarmee kan de ontwikkeling van ernstiger psychische klachten hopelijk voorkomen worden”, vertelt hij op de website van het Amsterdam UMC.

Proefschrift: Sascha Struijs. Psychological vulnerability in depressive and anxiety disorders. 

Campagne Ministerie VWS moet angststoornis bespreekbaar maken

Bijna 1 op de 5 volwassenen krijgt ooit in zijn leven met een angststoornis te maken. Toch vinden mensen het lastig hierover te praten door schaamte en zelfstigma. Om het gesprek over angst- en paniekklachten op gang te brengen, start staatssecretaris Blokhuis  van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vandaag de campagne ‘Hey! Het is oké, maak het bespreekbaar’.

“Het is belangrijk dat mensen open durven te zijn over psychische klachten, zoals depressie en angststoornissen. Een gesprek met vrienden, familie of je werkgever kan een stap zijn naar de juiste hulp. Soms is erover praten al genoeg, maar er zijn ook mensen die professionele hulp nodig hebben. Hoe eerder je er bij bent hoe groter de kans dat je klachten minder zwaar worden. Daarom moeten we het taboe daarop doorbreken en dat begint vaak met een simpele vraag: Hey…?”, vertelt Blokhuis op de site van de Rijksoverheid. 

Angststoornis bespreekbaar maken

Voor de campagne zijn verschillende T-shirts ontworpen met de Latijnse benaming van veel voorkomende angst- en paniekstoornissen, zoalsagorafobie, anxietas, anthropofobie en atychifobie. Dit maakt mensen nieuwsgierig naar de betekenis. Dat leidt tot gesprekken hierover en daarmee kunnen ze taboedoorbrekend werken.

De komende weken laten tientallen mensen letterlijk zien welke angst zij dragen onder het motto: de angst die je draagt, hoef je niet te verbergen. De campagne wordt onder andere gesteund door Marjolijn van Kooten, Dylan Haegens en Ronnie Flex.

Psychische aandoeningen normaliseren

Met de campagne ‘Hey! Het is oké, maak het bespreekbaar’ werkt VWS samen met veel partijen die actief zijn op dit terrein, zoals de Angst Dwang en Fobie stichting, MIND, GGD GHOR, Samen Sterk zonder Stigma en verschillende professionals uit de geestelijke gezondheidszorg. Deze campagne maakt deel uit van ‘Hey het is oké’ om praten over psychische aandoeningen te normaliseren en het taboe hierop te doorbreken. Meer informatie is te vinden op www.heyhetisoke.nl.

Bron: Rijksoverheid

Virtual Reality kan symptomen hoogtevrees sterk verminderen

Virtual Reality kan de symptomen van hoogtevrees sterk verminderen. Met gebruik van de app ZeroPhobia, die cognitieve gedragstherapie (CGT) aanbiedt via de smartphone en een VR-bril, kunnen fobiën als hoogtevrees effectief worden aangepakt, blijkt uit het onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en Universiteit Twente.

Zo’n twee tot vijf procent van de Nederlandse bevolking leidt aan hoogtevrees. De universiteiten ontwikkelden de smartphone-app ZeroPhobia, waarmee ‘blootstelling’ aan hoogtevrees kan worden nagebootst. Exposuretherapie is het belangrijkste element van CGT om fobieën zoals hoogtevrees te behandelen.

Virtual Reality kan symptomen hoogtevrees sterk verminderen

“Patiënten worden in de Virtual Reality-omgeving geleidelijk blootgesteld aan situaties die zij eng vinden. In het geval van hoogtevrees staan ze bijvoorbeeld op een hoog gebouw of balkon. Op die manier leren ze stapje voor stapje omgaan met hun angst. Omdat ze weten dat de VR-omgeving niet echt is, zijn ze sneller bereid met hun angst aan de slag te gaan. Nu we hebben geleerd hoe we hoogtevrees effectief kunnen behandelen, kunnen we gaan werken aan de ontwikkeling behandelingen voor andere angsten zoals vliegangst, spinnenangst en claustrofobie”, vertelt VU-onderzoeker Tara Donker op de website van de VU. 

Laagdrempelig en veilig

Het feit dat de therapie zo laagdrempelig en veilig kan worden aangeboden, opent deuren voor mensen die kampen met de negatieve effecten van hun fobie, maar niet naar een specialist kunnen of willen stappen. Donker: “Je kan met ZeroPhobia werken zonder dat je ervoor de deur uit hoeft of afspraken met een behandelaar moet maken. We wisten al dat VR erg effectief kan zijn voor de behandeling van fobieën. Het spannende van ZeroPhobia is dat we laten zien dat we een complete en effectieve VR behandeling kunnen aanbieden die volledig zelfstandig kan worden doorlopen en zonder dat daarvoor dure apparatuur nodig is.”

Volgens de onderzoekster kunnen dit soort toepassingen bijdragen aan het betaalbaar houden van de gezondheidszorg en een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van onze zorgsystemen.

Lees de publicatie op JAMA Psychiatry.
Bron: Vrije Universiteit Amsterdam
Foto: Debby van Cleef

Aandacht voor SMARD-studie op televisie

Op 27 maart komt Eric Ruhe, psychiater bij de Radboudumc in Nijmegen, bij Omroep Max in het programma Geef om je Hersenen (21.25, NPO 1). In het programma is er aandacht voor de SMARD-studie.

SMARD-studie

De SMARD-studie wordt in het Radboudumc uitgevoerd door een team met daarin Eric Ruhe, psychiater, Janna Vrijsen, senior onderzoeker, Nessa Ikani en Anna Tyborowska, postdocs en enkele studenten. In de SMARD-studie onderzoeken ze patiënten die weliswaar (grotendeels) hersteld, maar nog steeds kwetsbaar zijn voor een recidief depressie.

Doel van de SMARD-studie is door het gebruik van Apps op mobiele telefoons 1) inzicht te krijgen hoe veranderingen in het sociale gedrag (beweging, telefoongebruik, slaappatroon enz.) een recidief van de depressie kunnen voorspellen en 2) hoe hersengymnastiek in de vorm van cognitieve bias modificatie de kwetsbaarheid voor een recidief vermindert. Zodoende willen ze het percentage terugval met 30% verminderen.

Ambassadeur voor de Hersenstichting

In de uitzending laat Annemiek, ambassadeur van de Hersenstichting, zien hoe haar leven door recidiverende depressies wordt beïnvloedt en hoe zij de SMARD-Apps gebruikt. We hopen hiermee extra geld voor de Hersenstichting (die ook de SMARD-studie sponsort) te realiseren en ook extra aanmeldingen voor de SMARD-studie zelf te krijgen.

Zie voor meer informatie: https://www.radboudumc.nl/trials/smard-studie

Onderzoekers vragen om hulp bij benaderen ouders overleden jongeren

113 Zelfmoordpreventie is gestart met een verdiepend spoedonderzoek naar de achtergronden van zelfdoding onder jongeren tot 20 jaar die overleden in 2017. In dat jaar overleden 81 jongeren, 33 meer dan in 2016. Het ministerie van VWS is geschokt over de stijging en heeft ons de opdracht gegeven het onderzoek uit te voeren en in september aanbevelingen te presenteren.

 Onderzoekers uit de werkgroep, geleid door Prof. dr. Arne Popma (Amsterdam UMC), zijn op zoek naar ouders van jongeren die in 2017 door zelfdoding overleden. Zij willen graag de ouders van deze 81 jongeren interviewen om zo meer te weten te komen over de achtergronden van het overlijden van hun kinderen. De onderzoekers kunnen de ouders zelf niet benaderen, omdat zij niet weten wie dit zijn. Er zijn inmiddels zes paar ouders gevonden. Daarom vragen de onderzoekers (nogmaals) uw hulp. Wellicht kent u ouders die in 2017 een kind verloren en kunt u hen op de hoogte brengen van dit onderzoek. Het zou helpen als u dit bericht verder wilt verspreiden. Wilt u meer weten over het onderzoek, kijk dan op de website van het onderzoek. De onderzoekers zijn te bereiken via e-mail:  onderzoek@113.nl en telefoonnummer 020-2408881.

Door middel van interviews met ouders en eventueel andere nabestaanden, zorgverleners en docenten willen de onderzoekers achterhalen wat de achtergronden van het overlijden zijn geweest. Daarna zullen zij aanbevelingen doen aan het ministerie van VWS, zodat jongeren met zelfmoordgedachten in de toekomst beter geholpen zullen worden. Het gaat er niet om schuldigen aan te wijzen.

De onderzoekers realiseren zich dat de vraag om mee te doen een moeilijke, wellicht pijnlijke vraag is. Want hoe zeer zij hun best zullen doen onnodig leed te besparen, kan het niet anders dan dat het interview voor ouders met sterke en bezwarende emoties gepaard zal gaan. De onderzoekers zijn uitgebreid getraind om nabestaanden op te vangen en wijzen op verdere zorg, ongeacht of zij meedoen of niet. Meedoen is vrijwillig en anoniem.

In 2017 overleden 50 jongens en 31 meisjes tot 20 jaar door zelfdoding. Het gaat vooral om tieners ouder dan 15 jaar. Drie op de tien jongeren had een migratieachtergrond. Zij zelf of hun ouders zijn niet in Nederland geboren. Het hoogste aantal zelfdodingen vond plaats in de maanden juli en oktober met elk 10 overlijdens. Gemiddeld overleden elke maand 7 jongeren. In de week van 3 tot en met 9 juli lag het aantal het hoogst. Een kwart van de jongeren die in 2017 overleed door zelfdoding woonde in Noord-Brabant. Per 100.000 jongeren gaat het om bijna 7 overleden tieners. Ook in Gelderland is het aantal relatief hoog: 5 per 100.000.

Prof. Dr. Arne Popma, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie bij Amsterdam UMC is voorzitter van de onderzoekswerkgroep, die bestaat uit deskundigen van verschillende universiteiten, Jeugdhulp, GGZ, GGD, MIND (de koepel van cliënten- en familieorganisaties in de GGZ) en 113 Zelfmoordpreventie. In 2019 volgen op basis van dit verdiepende onderzoek concrete aanbevelingen voor acties.

Combinatie PCT en antidepressiva beschermt beter tegen terugval depressie en is kosteneffectiever

De combinatie van Preventieve Cognitieve Therapie (PCT) en antidepressiva beschermt beter tegen een terugval van depressie dan antidepressiva alleen. Bovendien is deze cominatie van behandelingen ook kosteneffectief in vergelijking met enkel antidepressiva. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Nicola Klein. Op 21 maart promoveert zij aan de Rijksuniversiteit Groningen.

In Nederland krijgt bijna twintig procent van de volwassenen te maken met een depressie. De terugvalpercentages na herstel van een depressie zijn hoog. Daarom deed Klein onderzoek naar hiaten in de kennis hierover. Ze heeft zowel de klinische effectiviteit als de kosteneffectiviteit van verschillende interventies onderzocht.

Combinatie PCT en antidepressiva beschermt beter tegen terugval

In de afgelopen decennia zijn er strategieën ontwikkeld die effectief zijn in het voorkómen van depressieve terugval. Het onderzoeksteam onderzocht in hoeverre een van de courante therapievormen – Preventieve Cognitieve Therapie (PCT), bestaande uit acht sessies – een alternatief kan zijn voor antidepressiva en of de combinatie van PCT en antidepressiva zorgt voor additionele bescherming.

“Gedurende twee jaar werden 289 mensen gevolgd. Zij hadden minimaal twee depressies achter de rug en gebruikten een antidepressivum. Op basis van toeval werden zij ingedeeld in drie groepen: PCT en antidepressiva, alleen antidepressiva en PCT terwijl werd afgebouwd met antidepressiva. Het toevoegen van PCT aan antidepressiva zorgde voor een relatieve risicoreductie van depressieve terugval van 41% over 24 maanden vergeleken met antidepressiva alleen. Voortzetten van antidepressiva bleek geen betere resultaten te geven dan PCT terwijl werd afgebouwd met antidepressiva”, vertelt Klein op de website van de Rijksuniversiteit Groningen.

Kosteneffecitviteit interventies tegen terugval depressie

Omdat depressie gepaard gaat met zeer hoge kosten en om beleidsmedewerkers te informeren, werd er bovendien gekeken naar kosteneffectiviteit: de effecten van specifieke interventies in verhouding tot hun kosten. “De combinatie antidepressiva en PCT bleek niet alleen effectief, maar ook kosteneffectief te zijn in vergelijking met antidepressiva alleen”, vertelt Klein.

“Implementatie van deze combinatie in het Nederlandse zorgsysteem, resulteert naar schatting in een kostenreductie van 95 miljoen euro. Het alleen voortzetten van antidepressiva bleek kosteneffectief vergeleken met het afbouwen van antidepressiva met PCT. Die methode levert een geschatte kostenreductie op van 83 miljoen euro. De internetvariant M-CT bleek klinisch- noch kosteneffectief.”

Nicola Klein promoveert op 21 maart a.s. aan de Rijksuniversiteit Groningen met haar proefschrift Relapse prevention strategies for recurrent depression.

Bron: RUG

Behandeling depressie met ECT zorgt voor aanmaak nieuwe zenuwcellen en vermindering van klachten

Een behandeling met elektroconvulsietherapie (ECT) bij depressie stimuleert de aanmaak van nieuwe zenuwcellen en zorgt voor een vermindering van depressieve klachten. Het vergroot een specifiek deel van de hersenen, de gyrus dentatus; alleen dit deel van de hersenen is in staat om nieuwe zenuwcellen aan te maken. Dit blijkt uit onderzoek van hersenwetenschappers van UMCG en UMCU onder leiding van Prof. dr. Iris Sommer.

Het onderzoek van Sommer geeft voor het eerst inzicht in hoe het komt dat ECT zo’n effectieve behandeling is tegen depressie. ECT wordt al meer dan 75 jaar toegepast in de psychiatrie. Er is in die 75 jaar veel veranderd aan de randvoorwaarden: tegenwoordig worden patiënten in slaap gebracht, krijgen een spierontspanner en worden nauwlettend in de gaten gehouden.

Maar de essentie is gelijk gebleven: een epileptische aanval opwekken door een elektrische stroom door de hersenen te sturen. Ondanks het slechte imago bleef de ECT in gebruik als behandeling, omdat deze juist bij ernstige depressies heel effectief is. Het is de meest effectieve behandeling van de psychiatrie. Bekend was dus al dát het werkt, maar nog niet helemaal waarom het werkt.?

Behandeling depressie met ECT

Deze nieuwe studie die Jasper Nuninga met collega-neurowetenschappers uit UMC Groningen en UMC Utrecht uitvoerden, werpt nieuw licht op de vraag hoe ECT werkt. Van depressieve patiënten die ECT kregen werd zowel voor als na de behandeling een MRI-scan gemaakt. Ook een controlegroep werd tweemaal gescand.

Hierbij werd steeds ingezoomd op de hippocampus, een kleine structuur in de hersenen die van groot belang is voor het menselijk denken en doen. Bij veel hersenaandoeningen, de ziekte van Alzheimer is de bekendste, is die hippocampus gekrompen. Ook bij depressie is dat het geval, al is dat veel minder uitgesproken dan bij Alzheimer.?

ECT vergroot specifiek d??eel van de hersenen

De hippocampus bestaat uit verschillende onderdelen, die elk een andere functie hebben. Slechts een van die onderdelen, de gyrus dentatus, is in staat om nieuwe zenuwcellen aan te maken (neurogenese genaamd), alle andere onderdelen kunnen dat niet. Uit het onderzoek bleek die gyrus dentatus na de ECT fors gegroeid te zijn. Bovendien bleek dat de grootte van de gyrus dentatus voor de behandeling het gunstige effect van ECT op de depressie kon voorspellen.

Ook bleek dat de groei van de gyrus dentatus samenhing met de verlichting van depressieve klachten: hoe groter de groei, des te groter het effect van de behandeling. Dit is een belangrijke aanwijzing dat de hoge effectiviteit van ECT te verklaren is doordat het de aanmaak van nieuwe zenuwcellen stimuleert. Dit is erg interessant, want misschien kan die neurogenese ook wel op andere manieren gestimuleerd worden, wat nieuwe behandelingsmogelijkheden voor depressie kan opleveren.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in het vooraanstaande wetenschappelijke vakblad Molecular Psychiatry.
Bron: UMCG