Skip to main content

Archieven: Nieuws

Combinatie van spraakanalyse en AI kan PTSS vroegtijdig herkennen

Een algoritme dat bestaat uit een combinatie van technologie voor spraakanalyse en artificiële intelligentie (AI) kan symptomen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) vroegtijdig herkennen. Het algoritme kan dit in 89 procent van de gevallen juist beoordelen en let daarbij bijvoorbeeld op gevoelloosheid in intonatie of monotoon taalgebruik. Dit blijkt uit een nieuwe studie van New York University School of Medicine.

De onderzoekers werkten voor de ontwikkeling van het algoritme samen met SRI International, de ontwikkelaar van Apple’s digitale spraakassistent Siri. Aan de studie namen 129 mannelijke oorlogsveteranen deel die allen ruimschoots gevechtservaring hadden. Tijdens het selectieproces werden kandidaten die ook andere klachten hadden, zoals depressie of alcoholmisbruik, uitgesloten.

PTSS vroegtijdig herkennen

De onderzoekers ontwikkelden een algoritme op basis van spraakanalyse en AI. Het kan gesprekken analyseren en daarin duizenden variabelen ontdekken. Het algoritme wist uit ruim 40.000 van deze karakterisiteken 18 specifieke karakteristieken te selecteren die wijzen op PTSS. In 89 procent van de gevallen was deze sortering juist.

De onderzoekers zeggen dat bij onderzoek naar PTSS nu met name wordt gekeken naar hoorbare of zichtbare kenmerken zoals een geagiteerde spraak of bepaalde bewegingen met de tong. Met behulp van spraakanalyse en AI worden ook andere, dieperliggende kenmerken beter zichtbaar, waaronder gevoelloosheid in intonatie en monotoon taalgebruik. Hiermee kan PTSS vroegtijdig herkend worden.

Via taalgebruik mentale gezondheid voorspellen

Volgens een groeiend aantal experts is het mogelijk om via taalgebruik de mentale gezondheid te voorspellen, voordat de eerste zichtbare symptomen zich voordoen. Dit biedt mogelijkheden om psychische aandoeningen in een vroegtijdig stadium te signaleren.

Bron: Depression and Anxiety

‘Rondom Jong’: betere samenwerking rondom preventie van depressie bij jongeren

‘Rondom Jong’ is een nieuwe, slimme wegwijzer voor preventie van depressie bij jongeren die professionals beter met elkaar laat samenwerken. De methode is succesvol getest in zes pilots. De wegwijzer is gemaakt door GGD GHOR Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid vanuit het Meerjarenplan Depressiepreventie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Met Rondom Jong zitten de ketenpartners samen aan tafel: school, jeugdgezondheidszorg, GGD, (school) maatschappelijk werk, wijkteam, GGZ, huisarts en gemeente.

Preventie van depressie bij jongeren

De partners doorlopen de ‘reis’ van een jongere met depressieve klachten en gaan met elkaar na of alle stappen goed zijn ingericht, wie en wat nog mist en wat er beter kan. Rondom Jong is opgezet als een bordspel en is daardoor laagdrempelig in gebruik.

Onder begeleiding van GGD Noord- en Oost-Gelderland maakten het Nuborgh College Veluvine en het Christelijk College Nassau Veluwe deel uit van de zes pilots waar Rondom Jong succesvol is getest.

“De wegwijzer laat concreet  zien waar we de jongere beter kunnen helpen. En vooral ook welke organisatie hulp moet of kan bieden. Je zit met een gezamenlijk doel aan tafel. Op die manier houd je elkaar scherp en komt de hulp voor de jongere op de juiste manier en op de juiste tijd”, vertelt Sabine Neppelenbroek, projectleider van GGD GHOR Nederland.

Wegwijzer Rondom Jong

De wegwijzer Rondom Jong kan besteld worden op de website van het Trimbos-instituut. De digitale versie is gratis te downloaden.

Angstig karakter zichtbaar in de hersenen

Een angstig karakter is zichtbaar in de hersenen. Angstige mensen hebben vaak vermijdende reacties, die je indirect vast kunt stellen met een EEG-meting. En op een MRI zijn de vaak afdwalende gedachten van deze mensen te herkennen. Deze en andere bevindingen deed klinisch neuropsycholoog Dana van Son, die vandaag promoveert aan de Universiteit van Leiden.

Van Son deelde eerst haar proefpersonen met vragenlijsten en tests in als meer of minder angstig. Vervolgens liet ze hen een test met plaatjes met bedreigende beelden doen, waarbij van te voren een EEG van hun hersenen was gemaakt om hun hersenactiviteit zichtbaar te maken. Van Son koppelde de resultaten van vragenlijsten en aandachtstaken aan EEG- en fMRI-metingen.

Angstig karakter zichtbaar in de hersenen

Angstige mensen hebben de neiging om sterk bedreigende situaties te vermijden. In het EEG herkende Van Son dat vermijdende reactiepatroon.

Angstige mensen focussen vaak ook te veel op hun angstige gedachten, wat hen belemmert een aandachtstaak optimaal uit te voeren. “Die gedachtendwaling tijdens een taak in de fMRI-scanner, leidde tot een zichtbaar afwijkend patroon in de fMRI-scans van de meer angstige mensen”, zegt Van Son op de website van Universiteit Leiden.

Vermijding en gedachtendwaling

Van Son vermoedt op basis van de EEG- en MRI-metingen dat de vermijding en gedachtendwaling samenhangen met de controlekamer in het brein: de prefrontale cortex.

“Je zou iemand met een angstig karakter kunnen helpen met aandacht- en angsttraining”, denkt Van Son. Ze zou graag verder onderzoeken hoe aandacht werkt bij mensen met een angstig karakter.

Bron: Universiteit Leiden

Psychische stoornis veroorzaakt door acute stress verhoogt cardiovasculair risico

Een psychische stoornis veroorzaakt door acute stress, verhoogt het cardiovasculair risico, zoals de kans op een hartaanval of een hartstilstand. Dat blijkt uit een grootschalige Zweedse studie.

De onderzoekers verzamelden de medische gegevens van meer dan 136.000 mensen met een psychiatrische stoornis veroorzaakt door acute stress, zoals een posttraumatische stressstoornis. Ze vergeleken die met identieke data van 170.000 broers of zussen van deze mensen zonder een dergelijke stoornis en 1,4 miljoen stressvrije personen uit de algemene populatie.

Acute stress verhoogt cardiovasculair risico

Vooral in de eerste zes maanden na acute stress blijkt het risico op een cardiovasculaire aandoening verhoogd bij personen met een psychische stoornis (64% hoger dan bij hun broers of zussen). Verder laat analyse van de gegevens zien dat het verband tussen  hart- en vaatziekten op jonge leeftijd (onder de 50 jaar) en stressgerelateerde psychiatrische stoornissen sterker is dan op latere leeftijd.

Link tussen stemmingsstoornissen en cardiovasculaire ziekten

Het is al langer bekend dat er een link bestaat tussen stemmingsstoornissen en de kans op cardiovasculaire ziekten, en er zijn aanwijzingen dat hetzelfde geldt voor angststoornissen. Over de causaliteit zijn echter geen harde uitspraken te doen volgens de onderzoekers. In dat geval zou de kans op hart- en vaatziekten moeten verminderen bij effectieve behandeling psychiatrische stoornissen, maar hiervoor is nog geen wetenschappelijk bewijs.

Bron: the BMJ

Nieuwe editie Handboek suïcidaal gedrag verschenen

Elke dag overlijden in Nederland gemiddeld vijf mensen door suïcide. Het aantal suïcidepogingen is twintig keer zo groot. Suïcidaal gedrag is een groot maatschappelijk probleem. Daarom is er een nieuwe editie van het Handboek suïcidaal gedrag verschenen bij Boom Uitgevers Amsterdam.

Handboek suïcidaal gedragDe nieuwe editie van het Handboek suïcidaal gedrag is geschikt voor onder meer artsen, psychologen, psychiaters, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten, maatschappelijk werkers, preventiewerkers, ervaringsdeskundigen en beleidsmakers.

Nieuwe editie Handboek suïcidaal gedrag

In de nieuwe editie zijn de hoofdstukken over epidemiologie, psychologie en neurobiologie, en opvang en behandelingen vernieuwd aan de hand van de recente wetenschappelijke literatuur. Er zijn hoofdstukken toegevoegd over de Nederlandse en Vlaamse multidisciplinaire richtlijnen en over bijzondere aandachtsgebieden, zoals de LHBTI-gemeenschap, het betrekken van naasten, de zorg voor nabestaanden en de dialoog tussen patiënten, hun familie en de hulpverlening.

Door de bespreking van de mogelijkheden van online hulpverlening en suïcidepreventie wordt veel aandacht besteed aan de rol van het internet. Ook komen de veranderingen van de afgelopen tien jaar suïcidepreventie aan bod, zoals de toenemende aandacht voor e-health en nieuwe preventieprogramma’s.

Ouderen met depressie vaker therapieontrouw

Ouderen met een depressie zijn vaker therapieontrouw. Een groot deel stopt voortijdig met het gebruik van antidepressiva. Ook hebben zij de voorkeur voor een niet-medicamenteuze behandeling. Dit blijkt uit het proefschrift van Floor Holvast. Zij promoveert op 17 april a.s. aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Holvast deed onderzoek naar ouderen met een depressie binnen de afdeling Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde van het Universitair Medisch Centrum Groningen.

Ouderen met depressie vaker therapieontrouw

Meer dan een derde van de ouderen met een depressie stopt voortijdig met het gebruik van antidepressiva. Een kwart stopt al binnen de eerste vier weken van de behandeling. Hierom pleit Holvast ervoor om hun depressie niet met antidepressiva te behandelen.

Ouderen met een depressie hebben vaker de voorkeur voor een niet-medicamenteuze behandeling. Het wetenschappelijke bewijs voor de effectiviteit van zulke therapieën in de huisartspraktijk voor oudere patiënten met een depressie ontbreekt echter nog.

Eenzaamheid benadeelt prognose depressie

In haar proefschrift rapporteert Holvast ook dat eenzaamheid veel voorkomt onder ouderen met een depressie en dat dit de prognose van een depressie nadelig beïnvloedt. Hulp zoeken voor een psychische klacht werd niet bepaald door de aanwezigheid van een psychiatrische diagnose, maar onder andere door leeftijd, eenzaamheid, etniciteit en inkomen. Dit onderstreept volgens haar het belang van de sociale context van de oudere patiënt met een depressie.

De resultaten van dit proefschrift zijn een eerste stap in het verbeteren van de zorg voor oudere patiënten met een depressie, doordat het de complexiteit en mogelijke knelpunten in kaart brengt.

Bron: Proefschift Floor Holvast. Depression in older age. 

Verband tussen kindermishandeling en terugkerende depressie

Er is een verband tussen kindermishandeling en terugkerende depressie. Kindermishandeling veroorzaakt neurale veranderingen in het brein, die op hun beurt de kans verhogen dat een depressie later in het leven ernstiger uitpakt en vaker terugkeert. Dat blijkt uit een studie door onderzoekers van de Universiteit van Münster, onlangs gepubliceerd in The Lancet Psychiatry.

De onderzoekers namen 110 personen mee in hun studie, die allen waren opgenomen vanwege een ernstige depressie. Ze werden twee jaar gevolgd. Sommigen van hen kregen geen terugval nadat ze uit het ziekenhuis waren ontslagen (35 patiënten); de overige 75 rapporteerden één of meer nieuwe episoden met depressie; 14 van hen bleken zelfs chronisch depressief.

Verband tussen kindermishandeling en terugkerende depressie

De onderzoekers vonden een verband tussen kindermishandeling en terugkerende depressie. Deze werden beide significant  geassocieerd met neurale veranderingen in het brein.

Het gaat daarbij om de afname van het corticale oppervlak (ook wel aangeduid als ‘limbische littekens’), en dan met name het gebied van de rechterinsula, dat ligt onder de laterale sulcus die de temporaalkwab van de frontaalkwab scheidt.

Aparte categorie depressie

Voor de onderzoekers voldoende reden om de mogelijkheid te overwegen dat patiënten met een depressie die als kind werden mishandeld, een aparte categorie vormen, en dus zijn te onderscheiden van mensen met een depressie die niet werden mishandeld. Het is mogelijk dat ze dankzij deze achtergrond ook minder goed reageren op de gebruikelijke behandelingen.

Het is nog de vraag of de afname van het corticale oppervlak een stabiel kenmerk is, of dat die weer verdwijnt met remissie van de depressie. Dezelfde onderzoeksgroep liet namelijk in eerder werk zien dat ‘longitudinale veranderingen in corticale dikte – dus niet in oppervlak – fluctueerden met terugval.’

Bron: The Lancet Psychiatry

Met ernstige pijnklachten hogere kans op suïcidaliteit

Mensen met ernstige pijnklachten hebben een hogere kans op suïcidaliteit, vergeleken met mensen zonder pijnklachten. Deze suïcidale gedachten konden niet worden verklaard door een psychische aandoening. Dit blijkt uit onderzoek dat is uitgevoerd door GGz Breburg in samenwerking met het Trimbos-instituut.

Dat pijnklachten samenhangen met psychische problematiek was al bekend. Echter, of pijnklachten een risico vormen voor het ontwikkelen van suïcidale gedachten, ongeacht of er tegelijkertijd ook sprake is van een psychische aandoening, was nog niet eerder onderzocht. In het onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van 5.242 personen die deelnemen aan NEMESIS-2, een grootschalig onderzoek uitgevoerd door het Trimbos-instituut naar de psychische gezondheid van de volwassen bevolking.

Met pijnklachten hogere kans op suïcidaliteit

Uit het onderzoek blijkt dat mensen met matige tot ernstige pijnklachten meer dan drie keer zoveel kans hebben om suïcidale gedachten te ontwikkelen vergeleken met mensen die geen pijnklachten ervaren. Als er vervolgens wordt gecontroleerd voor suïcidaliteit in het verleden, hebben mensen met matige tot ernstige pijnklachten een meer dan twee keer zo grote kans om suïcidale gedachten te ontwikkelen. De suïcidale gedachten konden niet worden verklaard door een psychische aandoening.

Daarnaast blijkt dat mensen die in hun alledaagse bezigheden (zoals werk, huishouden) worden belemmerd door pijnklachten een meer dan twee verhoogde kans hebben om drie jaar later suïcidale gedachten te ontwikkelen vergeleken met mensen zonder belemmering van pijnklachten. Ook hier is er gecontroleerd voor psychische aandoeningen en voor suïcidaliteit in het verleden.

Extra alert op suïcidale gedachten

Pijnklachten vormen een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van suïcidale gedachten, onafhankelijk van psychische problematiek en eerder doorgemaakte suïcidaliteit. Medewerkers in de gezondheidszorg moeten hier dus alert op zijn, zodat suïcidaliteit sneller ontdekt en mogelijk voorkomen kan worden.

Ook zouden deze gevolgen van pijn expliciet onder de aandacht gebracht moeten worden in pijnbestrijdingsprogramma’s en (multidisciplinaire) richtlijnen, zoals de NHG-standaard Pijn.

Lees de publicatie op Elsevier.
Bron: Trimbos-instituut

Nieuwe fundamentele inzichten in hoe angstige herinneringen in het brein geactiveerd worden

Neurowetenschapper Michael Drew en zijn mede-onderzoekers van de Universiteit van Texas ontdekten welke zenuwcellen in het muizenbrein verantwoordelijk zijn voor het opduiken of onderdrukken van angstige herinneringen. Dit biedt nieuwe fundamentele inzichten in hoe angstige herinneringen in het brein geactiveerd worden.

Bij een angststoornis kan een angstige herinnering gekoppeld worden aan een bepaalde geur of een geluid dat toevallig aanwezig was tijdens de traumatische ervaring, zoals gebeurt bij een posttraumatische-stressstoornis. Als iemand het geluid weer hoort of de geur weer ruikt, dan komt ook de angstherinnering terug. Dit wordt een geheugenspoor genoemd.

Wisselen tussen verschillende geheugensporen

Angsttherapie is er vaak op gericht een nieuw geheugenspoor te maken, waarbij de associatie tussen het toevallige geluid of geur en de angstige herinnering losgekoppeld worden. Dit wordt extinctie genoemd.

Het oorspronkelijke angstige geheugenspoor verdwijnt daarbij niet, omdat verschillende sporen naast elkaar bestaan. De onderzoekers ontdekten dat zogeheten extinctie-cellen de wissel omzetten tussen deze verschillende geheugensporen. De cellen zijn in de hippocampus te vinden, het gebied in de hersenen waar angst herinnerd wordt.

Angstige herinneringen in het brein geactiveerd

De onderzoekers maakten gebruik van optogenetica: een techniek waarmee specifieke cellen door genetische aanpassingen lichtgevoelig worden. In dit geval pasten zij de techniek toe bij levende muizen. Met blauw licht konden de wetenschappers de extinctiecellen in muizen vervolgens aan- of uitzetten. Als wetenschappers de extinctiecellen activeerden, onderdrukten de muizen de angstige herinneringen die hen eerder aangeleerd waren. Zetten de onderzoekers de extinctiecellen uit, dan kwamen de angstige herinneringen weer naar boven.

Met deze techniek laten ze zien dat extinctiecellen een rol spelen in het wisselen tussen geheugensporen. Dit biedt nieuwe fundamentele inzichten in hoe angstige herinneringen in het brein geactiveerd worden. Maar volgens de onderzoekers is er nog een lange weg te gaan voor deze techniek bij mensen kan worden ingezet.

Bron: nature neuroscience

“Mensen met een trauma houden beeldende therapie beter vol dan andere therapievormen”

Mensen met een trauma houden beeldende therapie beter vol dan andere therapievormen. Dit bleek uit kleinschalig onderzoek onder vluchtelingen met het posttraumatisch-stresssyndroom (PTSS) door het samenwerkingsverband KenVak.

Het gaat om een onderzoek met negen vluchtelingen met PTSS van Karin Schouten, onder de paraplu van samenwerkingsverband KenVak en samenwerkingspartners Arq Psychotrauma Expert Groep, Radboud Universiteit Nijmegen en Open Universiteit.

Inzet van beeldende therapie

Bij beeldende therapie worden allerlei non-verbale middelen methodisch ingezet. Dat gebeurt via muziek, spel of drama, en in dit onderzoek met tekenen, schilderen en collages maken. In de onderzochte interventie doorloopt de cliënt in twaalf sessies drie fasen. In de stabilisatiefase werkt de therapeut met de cliënt aan stressreductie en een groter gevoel van controle over de situatie door positieve en negatieve herinneringen te verbeelden.

In de tweede, traumagerichte fase worden de items verder uitgewerkt. Praten over de afbeeldingen mag, maar hóeft niet. In de derde fase gaat het ten slotte om ‘betekenisverlening’: verleden, heden en toekomst worden opnieuw met behulp van beeldend werk in een context geplaatst.

Therapieacceptatie lijkt groter

Schouten werkt als beeldend therapeut met traumapatiënten bij Centrum ’45. Ze deed literatuuronderzoek en ontwikkelde de interventie die ze nu nauwkeurig heeft beschreven. De therapieacceptatie door deze patiënten lijkt groter dan bij andere traumatherapievormen, zoals EMDR en cognitieve gedragstherapie. Volgens de onderzoekers houdt driekwart van de cliënten deze therapie vol, terwijl meestal de helft afhaakt.

Taal schiet soms tekort, zeker bij traumabehandeling. Niet alleen kan het te zwaar zijn om trauma’s te verwoorden, voor sommige groepen is dit bijna niet mogelijk. Vluchtelingen lopen tegen een taalbarrière en cultuurverschillen aan. En ook voor kleine kinderen, mensen met een verstandelijke beperking of dementie kan ‘praten’ een drempel zijn.

Lees de publicatie in het Journal of Trauma & Dissociation.
Bron: Open Universiteit