Op maandagavond 8 maart wordt de eerste virtuele bibberbar van Nederland geopend: OKEcafé. Mensen die last hebben van angst en paniek kunnen hier terecht voor steun, een luisterend oor en tips. Het is een initiatief van de Angst Dwang Fobie stichting.
Cabaretier Marjolijn van Kooten, tevens directeur van de ADF stichting, vraagt hiermee aandacht voor het angstvirus dat rondwaart tijdens de coronacrisis, die volgens haar bijdraagt aan een toename van angstklachten.
Meer angstklachten door lockdown
Ruim 1 op de 5 Nederlanders heeft last van angstklachten. De telefonische hulplijn van de ADF stichting wordt sinds de laatste lockdown 20% meer gebeld dan in april vorig jaar. Volgens Van Kooten is het de verlenging van de lockdown die er hard inhakt voor mensen met een gevoeligheid voor paniek. De onzekerheid en het gebrek aan sociale contacten voeden de angst, zegt ze op de site van de ADF Stichting. Het verschil met de eerste lockdown zit m in het gebrek aan perspectief.
Zelf leed de cabaretier en nieuwbakken directeur van patiëntenvereniging ADF stichting jarenlang aan een zware angststoornis. Met hulp van haar psychiater ontdekte ze haar grootste passie: cabaret. Van Kooten volgde een theateropleiding en won in 2010 zilver bij het Amsterdam Kleinkunst Festival. Met haar psychiatrisch cabaret toerde ze langs Nederlandse theaters. Ze schreef eerder het boek Schijtluis, over haar angsten en die van enkele Bekende Nederlanders. Ik wil mensen met angst bij elkaar brengen, zegt ze. Ze worden vaak niet begrepen door hun omgeving, waardoor de angst erger wordt.
Virtuele ‘bibberbar’
De virtuele bibberbar wordt begeleid door ervaringsdeskundigen. Veel mensen met angst bereikten we eerder niet omdat ze hun huis niet uitdurven, aldus Van Kooten. Via digitale bijeenkomsten halen we die drempel weg. Verbinding aangaan met anderen is de belangrijkste eerste stap naar het overwinnen van je angst. Door te praten met lotgenoten kom je er achter dat je niet de enige bent met angst.
Op maandagavond 8 maart wordt de virtuele ‘bibberbar’ om 20.00 uur geopend. Deelname is gratis. Inschrijven kan via een mail naar lotgenotencontact@adfstichting.nl.
Dat het gebruik van antipsychotica vaak voor gewichtstoename zorgt, is al langer bekend. Maar een recente meta-analyse van ruim 400 studies hiernaar door onderzoekers van de Universiteit Maastricht wijst nu uit dat álle antipsychotica zorgen voor gewichtstoename. De wetenschappers betrokken in hun studie ook recent geïntroduceerde antipsychotica.
De meta-analyse is uitgevoerd door wetenschappers van de Vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie van de Universiteit Maastricht en is een vervolg op een eerdere analyse uit 2014. Het onderzoek stond onder leiding van psychiater dr. Maarten Bak.
Antipsychotica zorgen voor gewichtstoename
De meta-analyse maakt duidelijk dat gewichtstoename door antipsychotica bij álle groepen patiënten voorkomt, ongeacht de diagnose. Het starten met antipsychotica ging in alle studies gepaard met een toename in gewicht. Over het algemeen was te zien dat de gewichtstoename toeneemt naarmate mensen langer het medicijn gebruiken.
Het draagt bij aan gewichtstoename en vergroot de kans op obesitas, diabetes mellitus, cardiale problemen en vele ander lichamelijk ongemak zoals rug-knie- en andere gewichtsklachten. Tevens kent overgewicht en zeker obesitas een stigma, waarbij mensen met psychiatrische aandoening dus twee keer gestigmatiseerd worden.
Inzetten op preventie
Het effect van het overstappen naar andere antipsychotica om de gewichtstoename te verminderen, is hooguit (zeer) beperkt. De onderzoekers pleiten ervoor om bij de behandeling in te zetten op het voorkomen van gewichtstoename door middel van leefstijladviezen en specifiek aandacht te hebben voor toename in lichaamsgewicht.
En als het lichaamsgewicht is toegenomen daar specifiek aandacht voor te hebben, bijvoorbeeld via individueel leefstijladvies als meer bewegen en gezond eten, vóórdat van antipsychotica wordt gewisseld.
Het Trimbos-instituut deed eind januari 2021 voor de derde keer onderzoek naar de impact van de coronacrisis op de psychische gezondheid van volwassenen. Ze zagen door het voortduren van corona een toename van psychische klachten, zoals gevoelens van depressie en angst en problemen met slapen. Deelnemers tussen de 20 en 35 jaar hebben de meeste klachten. Perspectief en het krijgen van meer mogelijkheden tot sociaal contact waren voor deelnemers belangrijk om deze voortdurende crisis goed door te komen.
Van 25 januari tot 2 februari 2021 werd een online meting uitgezet via een representatief volwassenen panel van I&O Research. 1297 mensen hebben de vragenlijst ingevuld. 632 (49%) daarvan was man. De gemiddelde leeftijd was 48 jaar. De onderzoekers vergeleken de antwoorden van deze nieuwe meting met de meting van oktober. In de analyses hielden we rekening met de samenstelling van de twee steekproeven.
Toename van psychische klachten
Wanneer gevraagd wordt naar de psychische gezondheid voor en na het begin van de coronacrisis gaf bijna 1 op de 4 (23.5%) deelnemers aan dat deze achteruit was gegaan. In oktober 2020 was dit nog 1 op de 6. Vergeleken met de meting in oktober was ook het aantal mensen dat aangaf depressie- of angstklachten te hebben in de laatste meting toegenomen.
Meer mensen gaven aan slaapproblemen te hebben en ervaarden vaker gevoelens van emotionele eenzaamheid. De jongste groep respondenten, tussen de 20 en 35, scoorden slechter dan de andere respondenten. Net zoals in andere studies zien we dat respondenten hun leven in het begin van 2021 een lager rapportcijfer gaven (6.6) dan in de maanden daarvoor (7.0).
Vaker stress door corona
De angst voor het virus zelf was niet veranderd, maar mensen rapporteerden wel vaker stress door corona en de maatregelen vergeleken met oktober. Meer mensen hadden ook een heftige gebeurtenis zoals ontslag of overlijden van een dierbare meegemaakt tijdens de coronaperiode.
Wel gaf het merendeel van de respondenten (60%) nog steeds aan dat ze ook positieve dingen konden noemen van de crisis, zoals meer rust en meer samenhorigheid.
Behoefte aan perspectief
In deze meting heeft het Trimbos-instituut voor het eerst gevraagd wat mensen nodig hebben om door deze periode heen te komen. Perspectief en de mogelijkheid tot meer sociale contacten werden het vaakst genoemd.
Nu de crisis nog voortduurt is het van belang om extra aandacht te hebben voor de psychische gezondheid. Op www.mentaalvitaal.nl staan 10 tips die kunnen helpen om deze periode zo goed mogelijk door te komen. Ook biedt de site tips rondom slaap en piekeren die gezien de resultaten van dit onderzoek nuttig zouden kunnen zijn.
Wanneer deze tips niet voldoende helpen om bijvoorbeeld beter te slapen of minder te piekeren adviseren wij om contact te zoeken met uw huisarts. De huisarts biedt laagdrempelige zorg voor psychische problemen, en kan met u meedenken om mentaal vitaal te blijven. Daarnaast formuleerde Trimbos 7 adviezen voor beleidsmakers, bestuurders en andere professionals.
Bijna één op de twee Nederlanders krijgt ooit te maken met een psychische aandoening. Erover praten is belangrijk. Het zorgt voor wederzijds begrip, wat bijdraagt aan vermindering van stigmatisering. En het kan een stap zijn naar de juiste hulp. Onderzoek laat zien dat mensen in de omgeving van iemand met een psychische aandoening wel openstaan voor een gesprek, maar vaak niet weten hoe ze erover moeten beginnen. Daarom lanceert staatssecretaris Paul Blokhuis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vandaag de vervolgcampagne Hey, het is oké.
Het doel van de campagne is mensen in de omgeving van iemand met een psychische aandoening te helpen het gesprek hierover aan te gaan. Tijdens de aftrap gaat Paul Blokhuis al wandelend in gesprek met Michiel Verheul. Michiel heeft een dwangstoornis en hield dit jaren geheim.
Blokhuis: Een psychische aandoening kan iedereen overkomen. Vaak heeft de omgeving onbewust vooroordelen over psychische aandoeningen. Die stigmatisering zorgt voor isolatie, disfunctioneren en terughoudendheid in het zoeken van hulp. Deze vervolgcampagne neemt vooroordelen over psychische aandoeningen weg en laat zien hoe je ook als omstander het gesprek kunt aangaan. Dat is nu in tijden van corona nóg belangrijker.
Praten over psychische aandoeningen
Onderzoek van Motivaction toont aan dat de drempel om het gesprek aan te gaan over psychische aandoeningen voor omstanders groot is. Zeven op de tien mensen hebben het idee dat vragen naar iemands psychische aandoening of klachten heel persoonlijk is. En vier op de tien mensen vinden psychische aandoeningen of klachten privé.
Slechts een kwart verwacht dat een persoon met een psychische aandoening of klachten het fijn vindt om erover te praten. Het initiatief wordt daarmee vaak gelegd bij degene met een psychische aandoening of klachten. Terwijl praten juist een eerste stap is naar herstel en ervoor kan zorgen dat je klachten minder zwaar worden.
Écht open zijn over klachten
Blokhuis en Verheul voeren het gesprek wandelend en laten hiermee meteen zien dat een wandeling een fijne manier is om te praten over psychische klachten. Je hebt meer ruimte, kunt eenvoudig stiltes laten vallen en ook emotie uiten kan makkelijker zijn. Bovendien is wandelen goed voor je mentale gezondheid. Michiel had graag eerder de moed gevonden om met zijn omgeving over zijn dwanggedachtes te praten.
Wat hij anderen wil meegeven: Als je erover praat, durf dan ook eerlijk te zijn. Ik schaamde me zo voor mijn gedachtes, dat ik er bijvoorbeeld niet open over durfde te zijn tegen mijn therapeut. Die kon toen ook niet de juiste diagnose stellen. Ook merkte ik pas toen ik écht open was over mijn klachten, dat meer mensen in mijn omgeving zich kwetsbaar op gingen stellen. En dat ik niet de enige was die hier mee te maken heeft. Inmiddels is mijn motto: vertellen doet herstellen.
Vervolgcampagne ‘Hey, het is oké’
De campagne is bedoeld om het stigma op psychische aandoeningen weg te nemen en de drempel te verlagen om erover te praten. De campagne is te zien op tv en social media en te horen op de radio. Op de campagnewebsite heyhetisoke.nl staan ervaringsverhalen van anderen die het gesprek aangingen en concrete tips om het gesprek zelf aan te gaan. Ook vinden mensen er meer informatie over bekende en minder bekende vooroordelen, wat bijdraagt aan meer begrip.
In een eerdere campagne (2018) lag de focus vooral op depressie. Daarna is de campagne verbreed met angst- en paniekstoornissen. De huidige campagne gaat over alle psychische aandoeningen. Voor mensen die graag op een laagdrempelige manier met een hulpverlener of lotgenoot willen praten wordt verwezen naar MIND Korrelatie, voor meer informatie over destigmatisering verwijzen we door naar Samen Sterk zonder Stigma.
Veel kinderen hebben last van angstklachten; een veelvoorkomend ziektebeeld is de sociale angst. Een vorm die moeilijker te behandelen valt. Hoe komt dit? En: hoe kunnen we het behandelresultaat verbeteren? Jeanine Baartmans is recent gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam. Aan ons de eer om een aantal te vragen te stellen over haar onderzoek.
Waar richtte uw onderzoek zich op?
Dus op sociale angst bij kinderen, vertelt Baartmans. Aan de onderzoeken deden kinderen en jongeren mee in de leeftijd van 8 tot en met 18 jaar. In de meeste deelonderzoeken focusten we ons op de bovenbouw van de basisschool en het begin van de middelbare. Deze angststoornis is één van de meest voorkomende angststoornissen bij kinderen. Tegelijkertijd reageren deze kinderen minder goed op behandeling dan kinderen met een andere angststoornis. We weten nog niet precies waardoor dit komt. Wel wordt een sociale angststoornis bij kinderen vaak niet onderkend. Ouders en leraren zien het ook wel eens aan voor extreme vorm van schaamte of verlegenheid en hebben we dat allemaal niet wel eens?
Opzet studies
Mijn onderzoek valt uiteen in verschillende delen, vervolgt de gezondheidszorgpsycholoog in opleiding. In één deel keken we naar behandeluitkomsten. Hiervoor hebben we data gebruikt van onderzoeken naar de effectiviteit van een veelgebruikt behandelprogramma voor angst bij kinderen (Denken+Doen=Durven). Hieraan deden in totaal 152kinderen en hun ouders mee. Met een voormeting stelden we vast hoe erg hun angstklachten op dat moment waren. Vervolgens volgden ze allemaal cognitieve gedragstherapie, waarna we weer de angstklachten hebben gemeten. In welke mate nam hun angst af? Deze uitkomsten vergeleken we met kinderen die een andere angststoornis hadden. Ook keken we nog of depressie en/of angst bij de ouders invloed had op het behandelresultaat.
Kinderen met sociale angst onderschatten zichzelf vaak
Voor een ander deel van het onderzoek zijn er vragenlijsten afgenomen bij in totaal meer dan 1000 kinderen op scholen die informatie gaven over hoe sociaal angstig ze waren. Daarbij vroegen we ook hoe aardig zij dachten dat hun klasgenootjes hen vonden, voegt Baartmans eraan toe. Dat legden we naast hoe aardig ze daadwerkelijk werden gevonden. Hoe goed kunnen ze dit inschatten? Wat bleek? Kinderen met veel sociale angstklachten onderschatten hoe leuk anderen ze vinden. Bij vermijdend gedrag of depressieve uitingen klopten deze inschattingen meer en werden ze daadwerkelijk minder aardig gevonden. Interessante en nuttige inzichten.
Wat waren uw belangrijkste conclusies?
Allereerst dat kinderen met sociale angst wel degelijk profiteren van behandeling. Hun angstklachten namen wel af, maar minder dan bij andere angststoornissen. Als kinderen óók last hadden van depressie hadden ze voor de behandeling ook meer last van angst, maar zagen we heel duidelijk die klachten ook verminderen zodra we de angst gingen behandelen. Dus zowel de depressieve klachten als de angst namen af. Wij denken dat dit komt doordat de kinderen zich na behandeling minder belemmerd voelen en zich minder terugtrekken.
Angst kinderen en angst ouders nauw verweven
Als tweede belangrijke resultaat noemt Baartmans dat de rol van ouderlijke angst niet onderschat moet worden. Deze twee beïnvloeden elkaar. Ze legt uit: Wanneer ouder niet worden behandeld, dan neemt de angst bij hen toch enigszins af. Ze gaan mee in de behandeling van hun kind, oefenen met hen en steken er zelf wat van op. Bij hun ouders verandert het waarschijnlijk daarom mee. Ook kan ik me heel goed indenken dat afname van angstklachten bij ouders uiteindelijk ook effect heeft op hun kinderen. Zo versterkt het elkaar.
Welke toepassingen van deze kennis ziet u voor de klinische praktijk?
Met name dat het in de praktijk belangrijk is om te kijken wie je voor je hebt. Wij denken namelijk dat het geen homogene groep kinderen met sociale angst is, maar verschillende subtypes. Zo zijn er kinderen die zich terugtrekken en misschien daadwerkelijk minder goede sociale vaardigheden hebben; hun behandeling kun je bijvoorbeeld insteken op het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Een andere groep onderschatte door de hoge mate van sociale angst juist hoe aardig en gezellig hun klasgenootjes hen vonden. Met hen kun je tijdens therapie inzoomen op deze denkfouten. Vervolgonderzoek is dus belangrijk.
Voor de toekomst
Tot slot denk ik dat we veel kunnen opsteken van onderzoek onder volwassenen: hier loopt het onderzoek soms wat voor. Zo worden er bij volwassenen tijdens therapie schaamte-experimenten uitgevoerd. Oké, je doet iets gênants en je wordt uitgelachen: hoe ervaar je dat? Uiteindelijk is het te verdragen; ze ontdekken dat er niet de erge en enge dingen gebeuren die ze zich voorstellen. Hierdoor neemt sociale angst af, althans bij volwassenen. Het zou goed kunnen dat dit ook bij kinderen zo werkt, daarom zou ik tegen de individuele behandelaar willen zeggen: probeer het eens uit.
Bij vrouwen die ernstig bloedverlies hadden tijdens de bevalling komt Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) vaker voor. In mindere mate geldt dit ook voor betrokken zorgverleners en partners. Zo concludeert de Amsterdamse arts-psychiater Karel Scheepstra in zijn proefschrift. Wij stelden hem een aantal vragen over zijn mooie onderzoek.
Waar richt uw onderzoek zich precies?
Veel ziekenhuizen hebben een POP-poli, waar zwangere of bevallen vrouwen met psychische problemen komen, begint Scheepstra zijn uitleg. Hier zagen we dat patiënten, partners en hulpverleners last hebben of last houden van zon potentieel traumatische bevalling. In mijn proefschrift focus ik me op fluxus postpartum, bloedverlies van minimaal 2 liter tijdens of direct na de bevalling. Zulk bloedverlies ervaren de meeste vrouwen als heftig: ze hebben het gevoel leeg te lopen, dood te bloeden. Dat is extreem beangstigend. De vrouwen worden vaak meegenomen naar de O.K., terwijl de partners achterblijven met een pasgeboren babytje. Niet wetend of hun geliefde terugkomt. Erg emotioneel!
Opvang hulpverleners na heftige bevalling/incidenten
De psychiater nam ook opvangprotocollen onder de loep. Hoe is die geregeld voor zorgverleners? Maar 12% van de gynaecologen gaf aan op de hoogte te zijn van de protocollen na een heftige gebeurtenis. Dus bijna 2/3 was niet bekend met opvangprotocollen. Bovendien geeft een enorm hoog aantal van 80% aan dat er onvoldoende ruimte is om emoties te tonen tijdens werkoverleggen. Terwijl de meerderheid er juist wél behoefte heeft om deze gebeurtenissen na te bespreken met collegas.
Hoe vaak komen psychische klachten voor bij zorgverleners?
20,8% heeft recent een werkgerelateerd, potentieel traumatische gebeurtenis meegemaakt, vat Scheepstra samen. Dat is bovengemiddeld vaak, net zoals bij de brandweer, politie en ambulancepersoneel. Dat maakt hen een hoog-risicogroep voor PTSS. 6.9% had depressieve klachten, 14.4% angst en 1,7% vermoedelijk PTSS. Dat klinkt als laag, maar dat is een gemiddelde. Voor zorgverleners die een potentieel traumatische gebeurtenis hadden meegemaakt lag het een stuk hoger, namelijk op 7%. Het meest stressvol vonden zij het missen van een diagnose; dat ze een verkeerde inschatting hadden gemaakt en daarop de behandeling hadden ingestoken.
PTSS bij patiënten en partners
Bij de patiëntengroep werkte de Amsterdamse psychiater met controlegroepen: vrouwen die geen heftige bevalling in de zin van heftig bloedverlies hadden. Zij werden vergeleken met vrouwen die wel fluxus hadden gehad. Harde conclusie was dat 6 tot 7% kampte met PTSS. Dat ligt significant hoger. 5,7% van de partners scoorde op de vragenlijst hoog op de PTSS-schaal. De partners die zulke hoge scores hadden, kregen een uitnodiging voor een interview. Tijdens de interviews had geen van de mannen voldoende klachten voor de diagnose Posttraumatische Stress stoornis, aldus Scheepstra. Hoe dat kan? Een van onze hypotheses is dat de mannen onder-rapporteerden. Aan de andere kant kan het zijn dat er bij de mannen meer veerkracht is, dat weten we niet precies.
Welke klinische implicaties heeft uw onderzoek?
Voor de zorgverleners: dat er meer aandacht komt voor incidenten die traumatisch kunnen zijn, stelt Scheepstra. Tegelijkertijd realiseer ik me dat het een complexe cultuur is. Onderzoek laat zien dat de drempel om hulp te vragen of te zoeken enorm hoog is. Als je wilt dat gynaecologen en verloskundigen goed beslagen ten ijs komen, moet je al tijdens de opleiding beginnen. Door in de lesstof en coschappen zaken te verwerken als: hoe ga je om met heftige gebeurtenissen? Hoe steun je een collega die zoiets meemaakt? Hoe leid je een nabespreking? Verder is het belangrijk dat zorgverleners beter op de hoogte zijn van opvangprotocollen.
Implicaties voor patiënten
Gynaecologen en verloskundigen moeten patiënten met heftig bloedverlies beter opvolgen. Het is belangrijk dat zij PTSS kunnen signaleren. Nu weten we dat vrouwen met posttraumatische stress veel vermijdingsgedrag vertonen: ze vermijden alles dat te maken heeft met hun bevalling en het ziekenhuis. En bellen dus regelmatig afspraken af. Voor de gynaecoloog of verloskundige is het zaak om het er in zon geval niet bij te laten zitten. Ze kunnen bijvoorbeeld als alternatief een vragenlijst opsturen. Zodat ze patiënten met PTSS-klachten kunnen doorverwijzen naar een psycholoog of hun eigen huisarts.
In 2021 heeft GGZ inGeest samen met het Amsterdam UMC in de Nieuwe Valerius de eerst afbouwpoli van Nederland geopend. Patiënten krijgen hier specialistische hulp bij het afbouwen van antidepressiva, vertelt psychiater Christiaan Vinkers. We bieden gericht advies op maat.
Meer dan een miljoen mensen in Nederland slikken antidepressiva. Als de klachten eenmaal over zijn, komt na een tijd de vraag: wanneer kan ik stoppen en op welke manier? Voor het antwoord daarop kunnen patiënten een beroep doen Christiaan Vinkers en zijn collegas van de afbouwpoli dat bestaat uit psychiaters (Vicky Verheijen, Anneke van Schaik en Neeltje Batelaan), verpleegkundig specialisten (Els Dozeman, Josephine van de Lande en Mirjam van Zon), psychologen (Willemijn Scholten en Inge Jager) en apothekers (Pierre Bet). Met deze poli willen we zorg op maat bieden aan patiënten voor wie de klachten over zijn en die hun medicijnen willen afbouwen. Bij de poli kijken we of dat kan en zo ja, wat de beste manier is. En helpen we mensen in het proces van het afbouwen, deels ook digitaal.
Bundeling van kennis
Soms zijn we beter in het behandelen met antidepressiva dan in het afbouwen van de medicijnen. Daarom hebben de meeste psychiaters daar relatief weinig ervaring mee. In de afbouwpoli bundelen we alle bestaande kennis van psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten en apothekers. Het eerste doel is dus: gericht advies op maat. Patiënten kunnen dus ook terecht voor alleen een advies. En als tweede moet de afbouwpoli zich ontwikkelen tot een expertisecentrum. De kennis die we ontwikkelen en verzamelen, delen we graag met huisartsen, andere psychiaters en patiëntenverenigingen.
Meer op de kaart
De afbouwpoli richt zich nu vooral op patiënten met depressie, angststoornissen en dwangstoornissen. Ik hoop dat het onderwerp afbouwen in elk geval meer op de kaart komt te staan. We zijn al betrokken bij het OPERA-onderzoek van Amsterdam UMC naar afbouwen en stoppen. En ik hoop natuurlijk ook dat we de komende jaren zo veel mogelijk mensen kunnen helpen in deze poli. Het is heel goed dat we deze groep patiënten nu beter kunnen bedienen.
Geen doel op zich
Afbouwen is voor Vinkers en zijn collegas geen doel op zich. Als je al vijf jaar die pillen slikt, is het logisch dat je die vraag stelt: zal ik niet een keer stoppen? Dat afbouwen moet je vervolgens wel heel zorgvuldig doen. In sommige gevallen kunnen we ook adviseren om juist niet te stoppen met antidepressiva. Of nóg niet. Antidepressiva werken vaak heel goed, maar je moet ze alleen slikken als het echt nodig is.
De hersenen gebruiken signaalstoffen (neurotransmitters) om hersendelen met elkaar te laten communiceren. Bij mensen met OCD is er mogelijk een verstoring van deze signaalstoffen opgetreden. Hierdoor kan de communicatie tussen hersengebieden minder goed verlopen en kunnen zich symptomen van OCD ontwikkelen (bijvoorbeeld de dwanggedachten).
Behandeling met medicatie voor OCD is veelal bedoeld om de verstoring van deze signaalstoffen te herstellen. Deze medicatie werkt echter niet altijd even goed. Dit komt deels doordat we nog niet goed begrijpen hoe de concentratie van deze signaalstoffen verandert wanneer er klachten optreden. Een beter begrip van hoe dit verandert tijdens het ervaren van symptomen kan richting geven aan nieuwe (betere) behandelingen.
In het SPECTROS onderzoek wordt er gekeken naar de samenhang tussen OCD symptomen en signaalstoffen in de hersenen.
Wat houdt het onderzoek in?
Het SPECTROS onderzoek bestaat uit twee delen: een psychiatrisch onderzoek (2 uur), een neuropsychologisch onderzoek en de MRI scan (samen 3 uur). Het onderzoek begint met een psychiatrisch onderzoek op dag één. Hierbij wordt er gevraagd naar de aanwezigheid en ernst van OCD symptomen, angst en somberheid. Aan u wordt tevens gevraagd zelf enkele vragenlijsten in te vullen.
Het tweede deel bestaat uit een neuropsychologisch onderzoek waarbij met behulp van computertaakjes verschillende aspecten van de cognitie worden bekeken en de MRI scan. Tijdens de MRI scan, zult u taken uitvoeren waarbij u moet kijken naar neutrale plaatjes en plaatjes waarvoor mensen met OCD gevoelig voor zouden kunnen zijn (bijv. plaatjes van een vies toilet, afval of ongeordende objecten).
Wanneer kunt u meedoen?
U heeft een obsessieve-compulsieve stoornis
U bent tussen de 18 en 70 jaar oud
U heeft nooit het bewustzijn verloren als gevolg van hoofdtrauma
Medicatie
In deze studie onderzoeken we geen behandeling. Er worden dan ook geen wijzigingen in de medicatie of andere behandelingen aangebracht. Sommige medicijnen kunnen echter invloed hebben op de concentratie van de signaalstoffen die wij willen meten. Deelnemers die dit soort medicijnen gebruiken, bijvoorbeeld antidepressiva, kunnen wel deelnemen mits er tenminste 4-6 weken geen verandering is geweest in de dosering van de medicatie. De exacte duur is afhankelijk van het medicijn en kan worden overlegd met de onderzoekers.
Vergoeding
Voor deelname aan het hersenscan-onderzoek krijgen deelnemers een vergoeding van 30,- plus een vergoeding voor de reiskosten (inclusief parkeerkosten).
Politieagenten met een hogere activiteit in de voorhersenen blijken minder heftig te reageren op een traumatische gebeurtenis. Een meting van de hersenactiviteit kan de weerbaarheid tegen posttraumatische stress dus voorspellen. Dit ontdekten hersenonderzoekers van het Donders Instituut en het Behavioural Science Institute in samenwerking met de Politieacademie.
De onderzoekers volgden 340 politieagenten uit heel Nederland. ‘We hebben ze voor het eerst getest toen ze vroeg in hun politieopleiding zaten, en na 16 maanden nog eens. In die periode maken agenten meestal voor het eerst traumatische gebeurtenissen mee’, vertelt eerste auteur Reinoud Kaldewaij op de website van de Radboud Universiteit.
Weerbaarheid tegen posttraumatische stress
Om de mate van controle te meten die de agenten hebben over hun automatische emotionele gedrag, gebruikte Kaldewaij de zogenaamde approach avoidance taak. Dit is een veelgebruikte computertaak waarbij proefpersonen plaatjes van boze en blije gezichten te zien krijgen, die ze kunnen benaderen of vermijden door een joystick naar zich toe te trekken of van zich af te duwen.
In een MRI-scanner bekeek Kaldewaij hoe actief de voorhersenen van de agenten waren tijdens het uitvoeren van deze taak. We ondervroegen ze ook om te kijken in welke mate ze symptomen vertoonden die gerelateerd zijn aan posttraumatische stress, zoals slechter slapen, vermijden van gedachten aan de gebeurtenis, en negatieve gedachten en stemming.
Minder klachten bij hogere activiteit voorhersenen
De agenten met een hogere activiteit in de voorhersenen bleken minder klachten te hebben ontwikkeld na het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Het was al bekend dat dit hersengebied belangrijk is voor het omgaan met acute stress, maar blijkbaar geldt dit ook voor de veerkracht bij posttraumatische stress.’
Met deze bevindingen zijn de onderzoekers erin geslaagd een eerder bestaande weerbaarheid tegen stress in de hersenen aan te tonen. Wat ze echter nog niet weten, is of deze weerbaarheid tegen stress getraind kan worden of niet.
In de e-learning staat de patiënt centraal en gaat het over diagnosestelling, samen beslissen en de behandelmogelijkheden. In de generieke module Psychotherapie wordt vanuit het perspectief van patiënten beschreven welke behandelmogelijkheden er zijn en hoe goede psychotherapie georganiseerd is.
Generieke module Psychotherapie
De patiënt staat centraal: dit houdt in dat er veel aandacht is voor het luisteren naar de wensen en behoeften van patiënten, het versterken van eigen kracht van patiënten, en gezamenlijke besluitvorming. Ook zijn kwaliteitscriteria vanuit patiëntperspectief, professionele kwaliteitsstandaarden en relevante wet- en regelgeving op het gebied van psychotherapie met elkaar verbonden.
Patiënten maken in de omgang met hun psychische aandoening een reis vol ervaringen, met hoogte- en dieptepunten. Een klein deel van deze reis maken patiënt en zorgverlener samen.
De E-learning over de generieke module
Over het gezamenlijke deel gaat deze e-learning: ontwarren (diagnosestelling); samen beslissen; aanpakken (behandeling). Het geeft zicht op de breedte van de psychotherapie en op de grenzen voor de toepassing ervan. De casuïstiek die wordt behandeld gaat over depressie en de gebruikte voorbeelden sluiten aan bij de zorgstandaard Depressieve stoornissen.
De e-learning is via de website van de NVP beschikbaar voor elke zorgprofessional die in de beroepsuitoefening met psychotherapie te maken krijgt. Accreditatie voor de e-learning is aangevraagd bij de NVP voor 2 uren/punten.