Skip to main content

Archieven: Nieuws

Psychische problemen Vietnamese jongeren onder de loep

Een bijzonder onderwerp deze keer op het raakvlak tussen culturele antropologie en psychologie: Psychische problemen bij middelbare scholieren in Vietnam. Hoe is het gesteld met hun geestelijke gezondheid? Dat Tan Nguyen promoveerde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam (VU) en neemt ons mee in de belangrijkste resultaten van zijn promotie-onderzoek.

Waar richtte uw onderzoek zich precies?

‘Op het verkrijgen van informatie over de geestelijke gezondheid onder middelbare scholieren in de stad C?n Th?, in de Mekong-delta van Vietnam,’ antwoordt Nguyen. Voor onze beeldvorming: deze stad heeft meer dan een miljoen inwoners, ligt in het zuiden van Vietnam en heeft provinciale bevoegdheden. Voor zijn onderzoek wilde de onderzoeker vaststellen welke soorten problemen scholieren hebben en wat er op dit moment aan gedaan wordt.

Welke psychische problemen ondervinden Vietnamese scholieren?

‘Nogal wat studenten kampen met een of meer psychische problemen,’ vat Nguyen krachtig samen. ‘Maar liefst 22,8% heeft angstklachten en 41,1% depressieve symptomen. Vooral dit laatste getal is schrikbarend hoog. 19,4% van de ondervraagden had daarnaast een laag zelfbeeld.’ Daarbij komt dat suïcidaliteit een groot probleem bij middelbare schoolstudenten: iets meer dan een kwart heeft zelfmoord serieus overwogen, 12,9% heeft een zelfmoordplan en 3,8% heeft een poging tot zelfmoord gedaan!

Verschilt de psychische gezondheid van die van Nederlandse scholieren?

‘Zeker. De jongeren die meededen, vertelden ons ook over de oorzaken en mogelijke oplossingen. Hieruit kunnen we een aantal sociale en culturele contexten identificeren die van invloed zijn op het optreden van psychische problemen. Zo is het onderwijs erg competitief ingesteld. ‘Veel middelbare scholieren spenderen een groot deel van hun vrije tijd aan extra klassen, na school en zelf gedurende de weekenden en vakanties. Daarnaast zijn er in Vietnam veel misverstanden over de diversiteit in seksuele oriëntatie, gender-identiteit en hoe deze zich verhouden tot geestelijke gezondheidsklachten.’ Dit verschilt van de Nederlandse situatie. Hoewel er ongetwijfeld ook enkele overeenkomsten zijn in leeftijdsgroepen en hun problemen.’

Opzet onderzoek

‘Geestelijke gezondheid is in Vietnam een gevoelig onderwerp,’ zo merkte Nguyen. ‘Mede daarom hebben we het onderzoek voorzichtig ingestoken. Eerst hebben we interviews en discussiegroepen gehouden met betrokken partijen, zoals docenten, leerlingen, ouders en professionals op het gebied van geestelijke gezondheidszorg. Deze informatie gaf richting aan het onderzoek: hierdoor kregen we op tafel welke psychische problemen werden herkend en welke we dus moesten aanpakken. Aan het onderzoek deden honderden studenten mee van vier verschillende scholen. Zij vulden verschillende, gedetailleerde vragenlijsten in.’

Vietnamese aanpak psychische problemen in kinderschoenen

Hoe worden deze problemen nu aangepakt? ‘Vietnam bevindt zich nog in een vroeg stadium van de aanpak van geestelijke gezondheidsproblemen,’ legt de onderzoeker uit. ‘Zelfs het concept van adolescenten als een aparte groep met zijn eigen zorgbehoeften heeft pas de laatste jaren vorm gekregen. Vanuit het reguliere zorgstelsel is er onvoldoende aandacht voor psychische klachten, mede door een tekort aan geschoolde en ervaren psychiaters, psychologen en therapeuten. De geestelijke gezondheidszorg die er is, richt zich vooral op de behandeling van ernstige gevallen in speciale ziekenhuizen. En de behandelingen zijn bijna altijd gericht op volwassenen.’

Hoe kan deze aanpak veranderd worden?

‘Op verschillende manieren. Onze eerste aanbeveling is om verschillende partijen erbij te betrekken. Scholen doen er goed aan om de hele school erbij te betrekken: streef naar meerdere gezondheidsresultaten en focus op de ontwikkeling van vaardigheden. Ouders moeten hun straffende opvoeding meer veranderen naar een ondersteunende opvoeding die de jongeren vooruithelpt. Zij moeten de mogelijkheid krijgen om een psychologische training te volgen waarbij ze moderne handvatten krijgen om met de psychische problemen van de jeugd om te gaan. Als onderdeel van het onderzoek ontwikkelden we een website met informatie over psychische gezondheidsklachten. Die werd erg gewaardeerd. Al met al een effectief middel: ‘hiermee kunnen we honderden dan wel niet duizenden mensen bereiken.’

Stappen overheid

‘Maar er is meer nodig. Het Ministerie van Onderwijs en Vorming raden we aan om regelmatig de onderwijsprogramma’s tegen het licht te houden en minder relevante stukken te herzien of te schrappen. Dat verlaagt de studiedruk voor de studenten die nu als vrij hoog wordt ervaren. Dit Ministerie zou nauw moeten samenwerken met het Ministerie van Gezondheid. Zij kan adviseren over oplossingen die stress reduceren en de mentale gezondheid onder middelbare scholieren verbeteren. Tenslotte zijn zij aan zet om te zorgen voor mogelijkheden om te screenen, vroegtijdig te signaleren en psychische klachten onder adolescenten te behandelen.’

Proefschrift

Understanding and addressing the mental health of secondary school students in Can Tho City, Vietnam — Vrije Universiteit Amsterdam (vu.nl)

De MARIO studie: onderzoek naar kinderen van ouders met een stemmingsstoornis

Met de MARIO studie proberen we het ontstaan van stemmingsklachten bij kinderen van ouders met psychiatrische problematiek beter te begrijpen, herkennen en voorkomen. De resultaten van deze studie zullen hopelijk een positieve invloed hebben op het leven van honderdduizenden kinderen in Nederland.

Over de MARIO studie

MARIO (Mood and Resilience in Offspring) is een langlopend onderzoek dat zich richt op kinderen tussen de 10 en 25 jaar met een ouder met een stemmingsstoornis of andere psychiatrische problematiek.  Het onderzoek bestaat uit drie studies: de MARIO cohortstudie, de MARIO screeningstudie en de MARIO preventiestudie.

Deelnemers gezocht voor de MARIO screeningstudie

Met de MARIO screeningstudie willen we stemmingsklachten bij kinderen van ouders met psychiatrische problemen beter en eerder herkennen. We hebben een korte vragenlijst ontwikkeld ‘de MARIO-check’, waarvan wij willen onderzoeken hoe goed deze signaleert of een kind wel of juist geen stemmingsklachten heeft.
Hiervoor vragen we kinderen en ouders om de MARIO-check in te vullen en mee te doen aan een kort telefonisch interview. Dit duurt in totaal ongeveer 15-30 minuten. Alles kan vanuit huis en mensen hoeven niet naar een onderzoekslocatie te komen.

Deelnemen en informatie

We zijn hard op zoek naar deelnemers van 10-25 jaar met een ouder met psychiatrische problematiek. Meer informatie kun je vinden op onze website: www.mario-project.nl. Je kunt ons ook mailen op: MARIO-check@ggzingeest.nl.

De onderzoekscentra

In 2017 hebben vijf onderzoekscentra de handen ineengeslagen om het MARIO-project te starten: het VUmc (Amsterdam), Erasmus MC (Rotterdam), UMC Utrecht (Utrecht), UMCG (Groningen) en LUMC (Leiden). Daarnaast werkt MARIO samen met verschillende psychiatrische instellingen, kenniscentra en patiëntenverenigingen.

Dr. Mandy Hu, Projectcoördinator, VU medisch centrum
Dr. Annabel Vreeker, Projectcoördinator, Erasmus medisch centrum

Kinderen met een angststoornis in radioprogramma Spraakmakers

In Nederland zijn er veel kinderen met een angststoornis. De helft daarvan komt niet bij een behandelaar. In het KRO-NCRV radioprogramma Spraakmakers onderzoekt verslaggever Maarten Bleumers deze week hoe we meer kinderen van hun angst af kunnen helpen. 

De eerste aflevering ging over Bleumers’ eigen zoon Jan, die een paar maanden geleden niet meer alleen durfde te douchen. Ook op school slaat de angst toe, en is hij bang voor de dood.

Kinderen met een angststoornis

Angsten zijn er meestal niet in één keer, maar bouwen zich op. Ouders zijn natuurlijk degenen die dat het beste zien gebeuren en ook een grote rol kunnen spelen in hoe de angst zich ontwikkelt.

Een andere aflevering gaat over Krijn (14 jaar). Een jaar of drie geleden, toen hij in groep acht kwam, ontwikkelde hij zijn smetvrees. Als Krijn om 12.00 uur uit school was, stond hij om 19.00 uur ’s avonds nog onder de douche. Zijn moeder vertelt over hoe ze hem probeerde te helpen door alles goed schoon te maken.

En door een depressie en sociale angststoornis komt Kyra (15 jaar) het afgelopen jaar nog maar zelden buiten. Ze heeft therapie en moet oefenen om weer naar buiten te gaan. Kyra had goede cijfers en was een rustige leerling. Haar steeds groter wordende angst viel niemand op. Haar ouders wel en die trokken op school aan de bel.

De afleveringen zijn terug te luisteren op de website van NPO Radio1.

Kieswijzer geestelijke gezondheidszorg gelanceerd

Op 17 maart 2021 vinden de verkiezingen voor de Tweede Kamer plaats. Hoe denken de politieke partijen over belangrijke thema’s in de geestelijke gezondheidszorg? De Kieswijzer geestelijke gezondheidszorg, kiesvoorggz.nl, geeft alle informatie en standpunten weer van de politieke partijen op relevante thema’s in de geestelijke gezondheidszorg.

Kiesvoorggz.nl is in aanloop naar de verkiezingen voor de vierde keer gelanceerd door het Trimbos-instituut. Dit jaar in samenwerking met de Nederlandse GGZ, P3NL Federatie van psychologen psychotherapeuten en pedagogen, MIND en Kenniscentrum Phrenos.

Kieswijzer geestelijke gezondheidszorg

De aandacht voor de geestelijke gezondheid is groter dan ooit. Een toegankelijke en goed functionerende geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg is belangrijk. Niet alleen goed voor patiënten, cliënten en familieleden, maar in het belang van de gehele samenleving.

De politiek heeft veel invloed op de contouren van de ggz en hoe de geestelijke gezondheidszorg georganiseerd en doorontwikkeld wordt. Het is daarom belangrijk om te weten hoe de verschillende politieke partijen denken over de geestelijke gezondheidszorg en welke punten zij mogelijk in het nieuwe regeerakkoord willen opnemen. Deze partijstandpunten zijn te vinden via de speciale GGZ Kieswijzer die is gelanceerd: www.kiesvoorggz.nl.

Gewone mensen met kwetsbaarheden

Bert van der Hoek, voorzitter Trimbos-instituut: “De GGZ en mentale gezondheid gaat over mensen. Over gewone mensen die allemaal van tijd tot tijd kwetsbaarheden kennen. De een wat meer en vaker dan de ander, maar mentale problematiek kan iedereen overkomen.

Mensen die daar zelf niet goed mee om kunnen gaan hebben daar soms hulp, ondersteuning of zorg bij nodig. Die mensen moeten kunnen rekenen op een overheid en samenleving die daar oog voor heeft. Een samenleving die het belangrijk vindt dat iedereen meedoet, ongeacht talenten en vermogens. Een samenleving die er niet alleen is voor mensen die geluk hebben, maar juist ook voor mensen die soms pech hebben.”

Lees het hele bericht op de website van het Trimbos-instituut.

Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021-2025 getekend door tal van maatschappelijke organisaties

Staatssecretaris Paul Blokhuis van VWS tekende op 28 januari jl. samen met tal van maatschappelijke organisaties de Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021-2025, waarin zij samen optrekken om zelfmoord zoveel mogelijk te voorkomen. Het Ministerie van VWS stelt hiervoor de komende vijf jaar een bedrag van 24 miljoen euro ter beschikking.

Gemiddeld overlijden in Nederland vijf mensen per dag door zelfdoding. Hiermee wordt het leven van 250.000 nabestaanden diep geraakt. Daarnaast doen dagelijks nog eens 135 mensen een suïcidepoging en 40 van hen moeten hiervoor worden behandeld op de spoedeisende hulp.

Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021-2025

De coronacrisis en de hierdoor ontstane recessie bieden grote reden tot zorg. Net als eerdere economische crises leidt deze pandemie mogelijk tot meer suïcides, omdat risicofactoren zoals sociaal isolement, depressie en eenzaamheid toenemen.

Doel van de Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021-2025 is om mensen met zelfmoordgedachten sneller uit hun isolement te halen, te helpen en de weg vrij te maken voor perspectief en hoop.

Acties breed in de maatschappij

Meer dan de helft van de mensen die overlijdt door zelfmoord is niet in beeld bij de zorg, waardoor acties breed in de maatschappij noodzakelijk zijn. Participanten in de Landelijke Agenda uit onder andere het onderwijs, de zorg of het sociaal economisch domein, committeren zich aan diverse activiteiten gericht op het wegnemen van het taboe op zelfmoordgedachten, training om deze gedachten te adresseren, acties in de wijk, op school en samenwerking tussen naasten, ervaringsdeskundigen en zorgprofessionals.

Centraal staan de doelgroepen jongeren, mannen van middelbare leeftijd en mensen die eerder een poging overleefden.

Campagnes voor bewustwording

Uit onderzoek blijkt dat praten over gedachten aan zelfmoord levens kan redden. In de Landelijke Agenda wordt daarom ingezet op campagnes binnen en buiten de zorg om meer bewustwording te realiseren. Iedereen in Nederland wordt gestimuleerd het gesprek te voeren over dit moeilijke onderwerp.

Eén van de middelen daartoe is de gratis online training suïcidepreventie op www.vraagmaar.nl In een uur tijd leren deelnemers zelfmoordgedachten te signaleren, bespreekbaar te maken en te verwijzen naar hulp.

Bron: 113 Zelfmoordpreventie
Foto: Tim Bennebroek

Praten over zelfmoordgedachten kan anoniem: chat via www.113.nl, bel 113 of bel gratis 0800-0113?.

Succesvol inzetten van antidepressiva door meten hersenactiviteit

De kans op het succesvol inzetten van antidepressiva bij mensen met een depressie verdubbelt bijna, als er een kort hersenonderzoek plaatsvindt voor de behandeling. Met het meten van de hersenactiviteit met EEG kan een psychiater beter antidepressiva voorschrijven dan op de traditionele manier van observatie en het voeren van een gesprek. Dat blijkt uit onderzoek door Amsterdam UMC, psychomedisch centrum Synaeda en onderzoeksinstituut Brainclinics.

De keuze voor een specifiek antidepressivum werd tot nu toe vooral gemaakt op basis van ervaring en inschatting van de voorschrijvend arts. Hiervan is bekend dat de kans op een succesvolle behandeling 30-40% is, terwijl er toch tientallen verschillende antidepressieve behandelingen zijn met verschillende werkingsmechanismen. Hierdoor kan het vaak tot drie of vier verschillende behandelingen vergen voordat een patiënt adequaat reageert.

Succesvol inzetten van antidepressiva

De inzet van biomarkers, en dus meetbare voorspelbaarheid, verhoogt de effectiviteit van de behandeling enorm, en kan ertoe leiden dat een patiënt sneller het voor hem of haar werkende antidepressivum krijgt in plaats van een ‘trial-and-error’ aanpak. Dit is een grote stap in de richting van op biomarker gebaseerde gestratificeerde psychiatrie.

De onderzoekers hebben op basis van voorgaand onderzoek een algoritme ontwikkeld dat de hersenactiviteit analyseert, om te voorspellen welk van drie type antidepressiva het best past bij de patiënt. Bij 195 poliklinische patiënten met een ernstige depressieve stoornis werd 8 weken voorafgaand aan de behandeling met antidepressiva een kort hersenonderzoek, ofwel EEG afgenomen. Deze groep werd in twee groepen gesplitst: 108 van hen kregen een behandeling op basis van de uitkomst van het EEG-onderzoek (dus met inzet van de gevonden biomarkers), en de overige 87 patiënten ontvingen de gebruikelijke behandeling (Treatment As Usual). Vervolgens werden de uitkomsten vergeleken.

Algoritme toegepast in de praktijk

Het gebruik van hersenscans is nieuw in de psychiatrie, zeker bij het bepalen van de juiste medicatie. Het unieke is dat een algoritme nu daadwerkelijk toegepast is in de praktijk, waar het lijkt te werken. De onderzoekers benadrukken dat op dat de scans niet zozeer de psychiatrische aandoening wordt herkend, maar dat de behandelaars handvatten krijgen bij het voorschrijven van een therapie.

Dit onderzoek is een haalbaarheidsstudie om te kijken of een principe in de praktijk kan werken. Het is nu zaak om dit onderzoek te herhalen bij grotere groepen, waarbij dat patiënten op toevallige basis de EEG of de standaard indicatie krijgen, wat gezien wordt als definitief bewijs (randomized controlled trial). Dit is nodig om te kijken of de nieuwe werkwijze breder ingang kan vinden in de praktijk van de psychiatrie.

Bronnen: Amsterdam UMC, Brain Clinics
Publicatie in European Neuropsychopharmacology

Webinar over suïcide in de (social) media

Donderdag 11 februari om 15:00 uur organiseert Stichting 113 Zelfmoordpreventie een webinar over suïcide in de (social) media. Wat is de invloed van het bespreken van suïcide in de media? Is het veilig, werkt het taboedoorbrekend, preventief of eerder normaliserend, triggerend? In wetenschappelijke studies is aangetoond dat het aantal suïcidepogingen geregeld toeneemt na het verschijnen van media-uitingen van een overlijden door suïcide.

Hoe zit dat eigenlijk met sociale media? Via social media zijn vrij eenvoudig verhalen te vinden over zelfbeschadiging en zelfdoding. Er lijkt zelfs een verband te zijn tussen het kennis nemen via social media van dit destructieve gedrag, en het ook echt uitvoeren ervan.

Risico’s en positieve effecten

Het bespreken van suïcide in de media brengt dus grote risico’s met zich mee. Aan de andere kant kunnen media-uitingen mensen ook weerhouden van suïcide. Door informatie aan te bieden die geen imitatiegedrag oproept, die aanzet tot het zoeken van hulp en die het stigma rondom suïcide vermindert.

Ook social media kan positieve effecten hebben. Het kan bijdragen aan iemands zelfvertrouwen, sociale steun bieden en mensen in contact brengen met lotgenoten. Bovendien vinden mensen het vaak makkelijker om online en tegen onbekenden te praten over hun problemen. Social media kan verder preventief werken wanneer positief gedrag wordt bekrachtigd (pro-recovery communities) of eerder wordt ingegrepen.

Webinar over suïcide in de (social) media

Tijdens deze webinar wordt aan de hand van verschillende voorbeelden antwoord gegeven op de vraag welke invloed het bespreken van zelfdoding in de (social) media heeft. Vanuit verschillende perspectieven: Jeroen Steenmeijer (psychiater, geneesheer directeur GGZ Centraal, Maarten Dallinga (journalist), Saskia Mérelle (onderzoeker), Charlotte Bouwman (ervaringsdeskundige en journalist) en Ed Kist (ervaringsdeskundige en hulpverlener), kijken ze naar de voor -en nadelen en geven ze, waar mogelijk, advies.

De Webinar Suïcide in de (social) media is geschikt voor iedereen, van professional tot gewoon geïnteresseerde. Mocht je zelf ervaring hebben met suïcidaliteit, bedenk dan vooraf of de confrontatie met dit onderwerp helpend voor je is. Alleen jij kunt die keuze verantwoord maken. Aanmelden kan hier. 

‘Mensen met PTSS kunnen baat hebben bij exposuretherapie’

Mensen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) kunnen baat hebben bij exposuretherapie. Veel behandelaars durven patiënten met een trauma niet te confronteren met hun verleden, omdat ze bang zijn dat de patiënten dit niet aankunnen. Toch kan exposuretherapie heel zinvol zijn voor deze groep mensen, blijkt uit onderzoek van de Universiteit Leiden.

Danielle Oprel en Chris Hoeboer, psychologen bij PsyQ (Parnassia Groep), voerden het onderzoek uit samen met collega’s van onder andere de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit.

Mensen met PTSS kunnen baat hebben bij exposuretherapie

Gedurende de studie werden 149 patiënten met een jeugdtrauma behandeld met drie verschillende vormen van exposuretherapie. Hoewel die verschillende therapieën ieder een iets ander resultaat gaven, stond een ding als een paal boven water: bij ruim 70% van de patiënten verminderden de klachten aanzienlijk.

Ongeveer de helft van de deelnemers had na afloop van de zestien sessies zelfs geen posttraumatische stressstoornis meer, bleek uit zelfrapportage en klinische beoordelingen.

Niet alleen voor trauma op latere leeftijd

De uitkomsten zijn bijzonder, omdat veel behandelaars lange tijd dachten dat deze kwetsbare groep exposuretherapie helemaal niet aan zou kunnen. Behandelaars waren bang dat de confrontatie met het verleden zou leiden tot verdere destabilisatie van de patiënt, en misschien zelfs tot verhoogde zelfmoordrisico’s.

De behandeling werd daarom voornamelijk toegepast op mensen die op latere leeftijd een trauma opliepen, zoals oorlogsveteranen.

Lees het hele bericht op de website van Universiteit Leiden.
Het onderzoek is gepubliuceerd in het European Journal of Psychotraumatology.

Relatie tussen stemmings- of angststoornis en cardiometabole aandoeningen

Er is een relatie tussen een stemmings- of angststoornis en cardiometabole aandoeningen. Het hebben van een stemmings- of angststoornis verhoogt het risico op het ontstaan en voortduren van cardiometabole aandoeningen. Ook blijkt het hebben van een cardiometabole aandoening het risico te verhogen om voor het eerst in het leven een stemmings- of angststoornis te ontwikkelen. Dit blijkt uit recent onderzoek van het Trimbos-instituut.

Stemmings- en angststoornissen en cardiometabole aandoeningen, zoals diabetes, hartziekte, hoge bloeddruk en beroerte gaan gepaard met een hoge ziektelast en hoge kosten. Bekend is ook dat deze psychische en lichamelijke aandoeningen dikwijls gelijktijdig voorkomen en elkaars beloop negatief beïnvloeden. Dit draagt bij aan slechter functioneren, een mindere kwaliteit van leven, meer zorggebruik en hogere zorgkosten.

Relatie tussen stemmings- of angststoornis en cardiometabole aandoeningen

Om meer inzicht te krijgen waar zorgverleners alert op moeten zijn omtrent deze aandoeningen heeft het Timbos-instituut onderzoek gedaan naar de volgtijdelijke relatie: zijn stemmings- of angststoornissen een risicofactor voor het ontstaan en voortduren van een cardiometabole aandoening? Of is het omgekeerde het geval? Of kan beide voorkomen?

Om deze relatie te onderzoeken is gebruikgemaakt van gegevens van NEMESIS-2, een grootschalig onderzoek naar de psychische gezondheid van de Nederlandse volwassen bevolking. Meer specifiek ging het om de gegevens van de baseline-meting (ruim 6.600 volwassenen) en van de vervolgmetingen na drie jaar (circa 5.300 volwassenen), zes jaar (circa 4.600 volwassenen) en negen jaar (circa 4.000 volwassenen).

Verhoogd risico op cardiometabole aandoening

Het hebben van een stemmings- of angststoornis bleek het risico te verhogen dat er na drie jaar nog steeds sprake was van een cardiometabole aandoening. Ook wanneer rekening werd gehouden met sociaal-demografische kenmerken, andere lichamelijke aandoeningen, het gebruik van psychofarmaca en indicatoren van leefstijl (BMI, alcoholgebruik, roken en lichamelijke activiteit). Bovendien bleek het hebben van een stemmings- of angststoornis een risicofactor te zijn voor het ontstaan van een cardiometabole aandoening na drie jaar follow-up.

Omgekeerd werd gevonden dat het hebben van een cardiometabole aandoening geen invloed had op het voortduren of terugkeren van een stemmings- of angststoornis na drie, zes of negen jaar follow-up. Wel bleek het hebben van een cardiometabole aandoening het risico te verhogen om voor het eerst in het leven een stemmings- of angststoornis te ontwikkelen na zes jaar follow-up.

Zorgverleners dienen volgens het Trimbos-instituut alert te zijn op het ontstaan van een cardiometabole aandoening bij volwassenen met een stemmings- of angststoornis, en omgekeerd. Bovendien wijzen de bevindingen op het belang van adequate behandeling van een stemmmings- of angststoornis bij volwassenen met een cardiometabole aandoening.

De bevindingen van het onderzoek zijn gepubliceerd in Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology.
Bron: Trimbos-instituut 

Klinische en psychologische factoren risico voor chronisch beloop angststoornissen

Niet sociaal-demografische, maar klinische en psychologische factoren spelen een grote rol bij het chronisch worden van angststoornissen. Zo concludeert Ans Hovenkamp-Hermelink in haar proefschrift. Zij promoveerde aan de faculteit Medische Wetenschappen, afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Aan ons de eer om haar te interviewen.

Waar richt uw onderzoek zich precies op?

‘Mijn onderzoek focust zich op het beloop van angststoornissen, over járen,’ antwoordt Hovenkamp-Hermelink. ‘De stoornissen die ik onder de loep nam, waren: sociale fobie, paniekstoornis, agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis en in een review nog selectief mutisme, separatieangststoornis (verlatingsangst) en specifieke fobie. Een angststoornis is een van de meest voorkomende ziektebeelden binnen de psychiatrie. 1 op de 5 Nederlanders krijgt er in zijn of haar leven mee te maken. Van die groep houdt 40 tot 60% langdurige klachten. Desondanks is dit chronische karakter nog relatief weinig onderzocht, terwijl de klinische praktijk wel een duidelijke behoefte aan handvatten laat zien.’

Literatuuronderzoek en data-analyse NESDA

‘Samenvattend heb ik een literatuuronderzoek gedaan van de jaren ’80 tot nu. Welke voorspellers voor het beloop van angststoornissen noemen zij? Daarnaast heb ik data geanalyseerd van NESDA, dé Nederlandse Studie naar Depressie en Angst. Zij volgen bijna 3.000 mensen nu al zo’n 13 jaar. Door deze lange termijn kun je goed zien hoe angstklachten zich ontwikkelen. Wat daarbij in eerste instantie opvalt, is dat de symptomen van de verschillende stoornissen veel overlap vertonen. Een groot deel van de mensen heeft daarom meerdere angststoornisdiagnoses.’

Diagnoses veranderen door de tijd heen

Verder vond de Groningse onderzoeker dat diagnoses heel erg door de tijd wisselen. ‘Iemand die nu een gegeneraliseerde angststoornis heeft, kan goed over vijf jaar een sociale angststoornis hebben,’ licht ze toe. ‘Wat hierin een rol speelt is dat behandelaars nu heel erg kijken naar de criteria van de DSM: de cliënt heeft dit symptoom, dat symptoom en nog een ander symptoom. Dus voldoet aan de criteria voor een bepaalde stoornis. Terwijl de ernst van een klacht uit het oog wordt verloren. Mijn voorstel is daarom om bij onderzoek waarbij mensen over langere tijd gevolgd worden de diagnoses meer los te laten en meer te kijken op symptoomniveau: van welke klachten heeft iemand ernstig last en van welke matig?’

Wat waren de risicofactoren voor een langetermijnbeloop van angststoornissen?

‘Klinische en psychologische factoren,’ antwoordt Hovenkamp-Hermelink. ‘Denk dan aan veel paniekaanvallen, het tegelijkertijd hebben van een persoonlijkheidsstoornis, meer vermijdingsgedrag, lage extraversie en hogere mate van angstgevoeligheid. Sociaal-demografische gegevens als opleidingsniveau, beroep en salaris spelen waarschijnlijk wel een rol bij het krijgen van een angststoornis. Wij konden het echter niet in verband brengen met een chronisch beloop.’

Klinische toepasbaarheid: angstgevoeligheid aanpakken

‘Vooral de bevinding over angstgevoeligheid is een belangrijke. Dit noemen we ook wel de angst voor angst. Mensen met een hoge angstgevoeligheid hebben óók last van de symptomen die horen bij hun stoornis. Bijvoorbeeld als iemand een paniekaanval krijgt, dan merkt hij of zij ook de verhoogde hartslag op en denkt bij zichzelf: “Het gaat nu mis; ik krijg een hartaanval.” Zodra je de angstgevoeligheid omlaag weet te brengen met behandeling, dan wordt de ernst van de klachten minder en dit heeft mogelijk een gunstig effect op het beloop. Deze factor zou daarom wat mij betreft een prominentere plek in de behandeling mogen krijgen.’

Locus of control veranderen

‘Tot slot is mijn aanbeveling aan de behandelaars in de klinische praktijk om de locus of control aan te pakken. Dit is het gevoel dat je controle hebt over je leven. Sommige mensen hebben het gevoel weinig controle te hebben, hen overkomt de dingen. Dit is een externe locus of control. Zo’n externe locus kan leiden tot ernstigere klachten van angst. In mijn onderzoek richt ik me niet op specifieke handvatten.

Het onderzoek in dit proefschrift was een eerste opmaat; nu is het aan de toekomstige onderzoekers om dit onderzoek verder uit te breiden en zo mogelijk te verwerken in behandelrichtlijnen.’

 

Het proefschrift ‘The long-term course of anxiety disorders. An epidemiological perspective’ is verdedigd op 21 december 2020. Het proefschrift is digitaal gepubliceerd via de Rijksuniversiteit Groningen.