De maatschappelijke meerwaarde van lotgenotencontact is groot. Ook werkgevers, verzekeraars, zorgprofessionals en gemeenten hebben er baat bij. Dat blijkt uit een kosten-batenanalyse door PGOsupport, volgens de internationaal erkende methode van Social Return On Investment (SROI). Daarbij komen de maatschappelijke investeringen (tijd en geld) en opbrengsten voor alle belanghebbenden in beeld, uitgedrukt in euros, om kosten en baten te vergelijken.
De waarde van lotgenotencontact wordt lang niet overal herkend en erkend, zegt Dries Hettinga, directeur PGOsupport, bij de opening van de slotbijeenkomst van het SROI-onderzoek. Daarom is het belangrijk om die waarde inzichtelijk te maken bij partijen die er wat verder vanaf staan. Het is niet bedoeld als rapportcijfer of om aanbieders van lotgenotencontact te vergelijken, maar als een gespreksmodel om met belanghebbenden in dialoog te kunnen over opschaling en verdere verbetering. Om draagkracht te krijgen. Want lotgenotencontact op een hoger plan brengen, kan de patiëntenbeweging niet alleen. Dat is een gezamenlijke opgave.”
Maatschappelijke meerwaarde van lotgenotencontact
Uit interviews met experts komen de belanghebbenden naast patiënten en cliënten naar voren. Werkgevers, zorgprofessionals, zorgverzekeraars en gemeenten hebben ook baat bij lotgenotencontact, doordat het indirect leidt tot kwaliteitsverbetering en kostenbesparingen.
Want door lotgenotencontact leren patiënten en cliënten bijvoorbeeld met hun aandoening om te gaan, waardoor ze eerder weer aan het werk kunnen. Dit bespaart zorgkosten voor de verzekeraar en Wmo- en uitkeringskosten voor de gemeente.
Verkort zorgproces
Ander voorbeeld: lotgenotencontact kan de diagnose bespoedigen. Dat verkort het zorgproces, wat weer een kostenbesparing oplevert. Terwijl de nieuwe kennis voor de zorgprofessional tot kwaliteitsverbetering kan leiden.
Zo zijn er meer positieve neveneffecten die de maatschappelijke waarde van het lotgenotencontact verhogen.
Welke effecten dat allemaal zijn, wat de waarde ervan is en voor wie, is uiteengerafeld in het SROI-onderzoek.
Lees het hele bericht op de website van PGOSupport.
Geriatrische karakteristieken zoals frailty (kwetsbaarheid) hebben een relatie met depressie op oudere leeftijd. Klinisch geriater Carolien Benraad van het Radboudumc deed in haar proefschrift onderzoek naar dit verband. Wij stelden een aantal vragen over haar studies.
Waar richtte uw onderzoek zich op?
Mijn onderzoek viel uiteen in meerdere studies, legt Benraad uit. In de eerste deelstudie vergeleek ik mensen die vanuit de huisarts waren verwezen met onverklaarde klachten. Daarbij konden we twee groepen onderscheiden: de wat jongere mensen (gemiddeld 73 jaar) die relatief gezond waren, waarbij we inderdaad echt geen verklaring van de klachten konden vinden en de wat oudere groep (78) die duidelijk kwetsbaarder was en meer ziekten had. Opvallend genoeg kwamen bij beide groepen psychiatrische aandoeningen even veel voor. Van de patiënten die met onverklaarde klachten door de huisarts naar onze poli waren verwezen, had ruim de helft een depressie. Voor angststoornissen lag dit een stuk lager: op 33%.
Systematische review ouderen met depressie
De Nijmeegse onderzoeker vergeleek 27 andere studies over psychische problemen onder ouderen. Ze wist namelijk uit de literatuur dat mensen die ouder zijn dan 80 minder goed opknappen na een depressie dan mensen tussen 65 en 80 jaar. Wij hadden als hypothese dat dit zou kunnen komen door vijf geriatrische problemen: frailty (kwetsbaarheid), cognitieve stoornissen, algemeen functioneren in dagelijks leven, chronische ziektelast en ondervoeding. De studies bleken deze karakteristieken echter niet of nauwelijks mee te wegen. Dat was opvallend, omdat bekend was dat er associaties bestaan tussen deze problemen en depressie op oudere leeftijd.
Wat is kwetsbaarheid?
In het Engels noemen we dit frailty, begint Benraad haar uitleg. Simpel gezegd: mensen die kwetsbaar zijn, hebben een verminderde reservecapaciteit. Als zij bijvoorbeeld een depressie of lichamelijke ziekte krijgen, dan gaan ze snel achteruit in hun functioneren. En hun hersteltempo ligt laag; vaak kunnen ze niet meer terugkeren naar hun eigen niveau van vóór de aandoening. Frailty kun je op twee manieren meten: door te kijken naar fysieke kenmerken zoals traagheid, verminderde spierkracht, extreme vermoeidheid en gewichtsverlies of door een optelsom te maken van allerlei symptomen die op oudere leeftijd veel voorkomen, zoals bloedarmoede, slecht zien of horen en problemen met lopen. Deze optelsom bepaalt de score op de frailty-index, een schaal die wij in ons onderzoek gebruikten.
Wat waren de belangrijkste resultaten?
Van de mensen die opgenomen waren op onze acute opname-afdelingen scoorde de helft hoog op de frailty-index, onder de bevolking is dat op 8 op de 100. Hier ging het om mensen met verschillende psychiatrische aandoeningen. Er sprong in het oog dat de depressieve groep het meest ondervoed was, maar dat de diverse diagnosegroepen (depressieve, psychotische, cognitieve en overige stoornissen, zoals angst- of somatoforme stoornissen) even hoog scoorden op frailty en chronische ziektelast. Tot slot volgden we de deelnemers meerdere jaren. De helft van de opgenomen mensen stierf binnen vijf jaar. Vooral frailty was hierin een grote voorspellende factor. Een enorm verlies aan levensjaren! Een bevestiging dat mensen met psychiatrische ziekten een lagere levensverwachting hebben en dat kwetsbaarheid hier een rol in speelt .
Relatie geriatrische kenmerken en opnames
De Nijmeegse geriater concludeerde bovendien dat frailty en chronische ziektelast voorspellend waren voor het niet meer terug kunnen keren naar huis, maar gaan wonen in de RIBW, chronische GGz of verpleeghuis. Achteraf, maar dat was niet de onderzoeksvraag, bleek dat de geriatrische karakteristieken vaak de reden vormden om iemand op te nemen. Dus niet de ernst van de depressie op zich, maar het feit dat iemand niet meer voor zichzelf zorgde, viel of ondervoed was. Er was ook geen associatie tussen de ernst van de psychiatrische stoornis en de geriatrische problemen. De ernst van de psychiatrische stoornis was op een Likert-schaal van 1-7 gemiddeld een 5, wat betekent dat ze geen continue toezicht of één op één begeleiding nodig hadden vanwege hun psychiatrische stoornis.
Welke klinische implicaties heeft uw promotieonderzoek?
Allereerst hebben we de aanbeveling voor de GGZ om te screenen op een aantal geriatrische problemen. Niet alleen bij opname, maar juist al ambulant. Mensen met onverklaarde klachten hebben vaak dieperliggende problemen, zoals depressie, kwetsbaarheid of chronische ziektelast. Als je er hier vroeg bij bent, kun je het tij waarschijnlijk ten goede keren. Ten tweede zijn wij voorstander van een geïntegreerde benadering van patiënten: kijk met een heel team, met professionals vanuit verschillende disciplines, naar een patiënt. Psychiatrie, psychologie en geriatrie zouden bijvoorbeeld veel meer moeten samenwerken; nu zijn het nog te veel gescheiden werelden.
Het gevoel van controle en zekerheid willen hebben is een belangrijk probleem bij OCS. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat patiënten met OCS vaak te onzeker zijn over de beslissingen die zij nemen. Daarom willen we dit in ons onderzoek beter uitzoeken en bekijken wat de rol is van verschillende soorten context en omgevingsfactoren in deze inschatting van zekerheid. Met behulp van verschillende vragenlijsten en computertaken bekijken en vergelijken we cognitieve functies in OCS patiënten en controle proefpersonen.
Wat houdt het onderzoek in?
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Amsterdam UMC, locatie AMC. Het is een online onderzoek, wat inhoud dat u niet naar het AMC toe hoeft te komen, maar gewoon vanuit huis kan deelnemen. Het onderzoek bestaat uit drie delen: een kort telefonisch interview, het invullen van een aantal online vragenlijsten en een aantal online computertaken. In totaal duurt het gehele onderzoek ongeveer 4 uur. Tijdens de eerste twee delen worden er psychiatrische vragenlijsten afgenomen onder meer gericht op uw OCS symptomen. Het derde deel bestaat uit een aantal online computertaken. Deze taken zullen van te voren worden uitgelegd en ook kunt u de taken oefenen. Deze taken kunt u op uw eigen computer doen, gewoon vanuit huis. Bij de computer taken zal u keuzes moeten maken of problemen op moeten lossen. Als u deelneemt aan het onderzoek, loopt u geen risicos.
Waarom meedoen?
De uitkomst van dit onderzoek heeft geen directe voordelen voor u of uw behandeling. Wel kan deze nieuwe kennis mogelijk leiden tot een meer gepersonaliseerde behandeling, gericht op specifieke omstandigheden. Hierdoor kunnen de symptomen en de behandelingsresultaten worden verbeterd.
Wanneer kunt u meedoen aan dit onderzoek?
Als u een diagnose heeft van obsessieve-compulsieve stoornis
Als u tussen de 18 65 jaar oud bent
Als u een goede beheersing heeft van de Nederlandse taal
Als u op dit moment geen medicatie voor OCS-symptomen gebruikt
Als u geen andere psychiatrische diagnoses heeft
Als u geen hormoonhuishoudingsstoornis heeft
Als u de mogelijkheid en toegang heeft om thuis op de computer via het internet het onderzoek uit te voeren
Vergoeding voor meedoen
Wanneer u meedoet aan dit onderzoek krijgt u een onkostenvergoeding van minimaal 50 en maximaal 70.
Algemene informatie
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Amsterdam UMC locatie AMC. Het onderzoek zal online plaatsvinden. Dat betekent dat u hiervoor niet naar het AMC hoeft te komen en mee kan doen via uw persoonlijke laptop of pc.
Als u aan de criteria voldoet en wilt deelnemen aan deze studie kunt u mailen naar cocon_studie@amsterdamumc.nl. Wij zullen dan zo spoedig mogelijk contact met u opnemen.
Vanaf vandaag kan iedereen tussen 18 en 24 jaar voor een luisterend oor terecht bij de Alles Oké? Supportlijn. De Alles Oké? Supportlijn is een initiatief van De Kindertelefoon in samenwerking met diverse partijen uit het veld, met steun van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het welzijn van jongvolwassenen is in het afgelopen jaar afgenomen, concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau in het rapport Eén jaar met corona. Hierdoor ontstaan er toenemende mentale problemen onder deze groep. Getrainde vrijwilligers bieden via de bel- en chatlijn dagelijks laagdrempelige support als het even niet zo lekker gaat.
Mentale problemen bij jongvolwassenen
Jongvolwassenen worden hard getroffen door de coronamaatregelen: hun hele leven ligt al meer dan een jaar zowel praktisch als sociaal op zn gat. Stages konden niet doorgaan, ze verloren hun (bij)baan en sociale contacten zijn tot het minimum beperkt. Ook krijgen we steeds meer signalen dat deze groep kampt met mentale problemen als eenzaamheid en depressiviteit. Het is erg belangrijk om daarover te praten”, aldus Roline de Wilde, initiatiefnemer en directeur van De Kindertelefoon.
Een groep van bijna honderd, speciaal voor deze lijn, opgeleide vrijwilligers staat klaar om de komende maanden de chat en telefoon te bemannen. De Wilde: Deze vrijwilligers zijn getraind om écht naar je te luisteren, zonder oordeel. Het kan al enorm opluchten om je verhaal kwijt te kunnen en als je dat fijn vindt, kunnen ze ook met je meedenken hoe je weer een stap in de goede richting kunt zetten. Je hebt daarbij zelf de regie.
Alles Oké? Supportlijn
De Alles Oké? Supportlijn is een initiatief van De Kindertelefoon en tot stand gekomen in samenwerking met diverse partners uit het veld waaronder De Luisterlijn, 113 en Fier. Jongeren uit de doelgroep zijn nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de lijn. Evenals lokale initiatieven en ervaringsdeskundigen van Laten we Praten, Frisse Gedachtes en @ease die het afgelopen jaar veel gesproken hebben met deze jongvolwassenen.
De Alles Oké? Supportlijn is opgericht als noodvoorziening voor de periode van één jaar, met steun van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
De lijn is dagelijks geopend van 14.00 tot 22.00 uur. Bellen kan naar 0800-0450 en de chat is bereikbaar via allesoke.nl. Contact is gratis, anoniem en je zit nergens aan vast.
Een internationaal consortium bestaande uit o.a. Universiteit Maastricht, Parnassia en Rijksuniversiteit Groningen, gaat de relatie tussen respons op behandeling en genetische achtergrond van mensen in de psychiatrie goed in kaart brengen. Daardoor is een meer persoonsgerichte behandeling mogelijk, met medicijnen die beter op de persoon worden afgestemd en effectievere therapie. De onderzoekers hebben hiervoor onlangs 8 miljoen euro aan Europese subsidie ontvangen.
Maar liefst tweederde van de patiënten in de psychiatrie reageert niet goed op een behandeling met medicijnen. Lage therapietrouw en frequente bijwerkingen spelen hierin een belangrijke rol. Maar er bestaan ook variaties in de genen die bepalen of ernstige bijwerkingen kunnen optreden, of juist ervoor kunnen zorgen dat medicatie niet aanslaat.
Behandelingen met medicijnen effectiever maken
Vanwege het chronische en terugkerende karakter van psychische stoornissen én de toegenomen levensverwachting, zal de maatschappelijke last van geestesziekten steeds verder toenemen. Deze ontwikkeling toont de noodzaak om behandelingen met medicijnen in de psychiatrie effectiever te maken.
Farmacogenetica is het vakgebied dat via de kennis van variaties in het menselijk DNA wil verklaren waarom geneesmiddelen bij sommige mensen veel bijwerkingen geven en/of bij andere mensen niet of nauwelijks werken. Deze variaties in het DNA kunnen namelijk leiden tot verschillen in de activiteit van eiwitten die ervoor zorgen dat medicijnen door het lichaam worden opgenomen. In Nederland wordt farmacogenetica steeds vaker toegepast, bijvoorbeeld in de oncologie. Binnen de psychiatrie gebeurt dat tot nog toe niet of nauwelijks.
Persoonsgerichte behandeling voor vergroten effectiviteit
Het internationale consortium gaat niet alleen aan de slag met het via kunstmatige intelligentie in kaart brengen van farmacogenetische kenmerken. Tegelijkertijd zullen de wetenschappers een grootschalige klinische studie uitvoeren onder mensen met een depressieve klacht, psychotische of angststoornis.
Ook hier zal kunstmatige intelligentie de helpende hand bieden om een algoritme op te zetten voor het personaliseren van medicijnvoorschriften aan deze patiënten. Daarmee kan het aantal bijwerkingen worden verminderd en de effectiviteit van de behandeling vergroot.
Met een subsidie van 2,8 miljoen gaan meerdere ziekenhuizen en GGZ-instellingen onder leiding van Amsterdam UMC onderzoek doen naar een nieuwe, veelbelovende behandeling van therapieresistente dwangstoornissen. De financiering komt via de Subsidieregeling veelbelovende zorg van Zorginstituut Nederland en ZonMw. Dit zie ik als een enorme katalysator, aldus onderzoeksleider en hoogleraar neuropsychiatrie Odile van den Heuvel.
Therapieresistente dwangstoornis
Een dwangstoornis kan iemands leven, en dat van zijn naasten, behoorlijk beperken. In Nederland lijden minstens 100.000 mensen aan een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD). Die kenmerkt zich door verstorende dwanggedachten en tijdrovende dwanghandelingen die dusdanig ontregelend kunnen zijn dat iemand een hoge lijdensdruk ervaart, vaak niet kan werken of studeren en sociaal geïsoleerd raakt. Ruwweg de helft van alle mensen met een dwangstoornis is met de bestaande zorg (cognitieve gedragstherapie en/of medicatie) niet of niet langdurig te genezen. Voor hen is er eigenlijk geen goed alternatief. De meest vergaande behandeling – hersenchirurgie of diepe hersenstimulatie is alleen voor de meest extreme gevallen een optie.
Veelbelovende zorg voor groep die steeds terugvalt
De komende jaren doen 250 patiënten mee aan het gesubsidieerde onderzoek naar een nieuwe, veelbelovende behandeling voor OCD. De veelbelovende behandeling waar het om draait, heet ‘repetitieve transcraniële magnetische stimulatie’, ofwel rTMS. We denken de groep die onvoldoende baat heeft bij cognitieve gedragstherapie beter te kunnen helpen, zegt onderzoeksleider Van den Heuvel. Met behulp van een magnetisch veld wekken we een elektrische stroom op in de hersenen. Daarmee kunnen we het hersenencircuit stimuleren dat verantwoordelijk is voor controle op emoties en gedrag. We gaan als het ware de hersenen in optimale toestand brengen om de effecten van cognitieve gedragstherapie te vergroten. Patiënten zullen de rTMS-behandeling minimaal 5 weken en maximaal 7 weken 4 keer per week ondergaan. Op elke sessie volgt cognitieve gedragstherapie.
Katalysator voor langdurige samenwerking
Zonder de subsidieverlening zou deze studie niet van de grond zijn gekomen, denkt Van den Heuvel. Wanneer uit de studieresultaten blijkt dat rTMS effectief is voor de groep patiënten voor wie nu niets anders helpt, komt de behandeling in de basisverzekering terecht. De subsidieverlening stelt ons als OCD-klinieken bovendien ook in staat écht tot een landelijke samenwerking te komen. Dit zie ik als een enorme katalysator, niet alleen voor dit onderzoek maar ook voor een langdurige samenwerking waar nog veel uit kan voortkomen.
Begin 2020 is het project Sporten Versterkt van start gegaan, dat kijkt naar de effecten van sporten als aanvullende therapie op depressie. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Trimbos-instituut samen met Pro Persona, de Radboud Universiteit, de Depressievereniging en de Universiteit van Texas.
Hoewel het project gedurende de eerste lockdown wat moeizamer liep, heeft het project ondanks de coronamaatregelen toch doorgang gevonden. Uit de resultaten van de eerste implementatiestudie blijkt dat de betrokkenen positief zijn over het project. Ze vinden de samenwerking met de onderzoekers prettig verlopen en zowel de behandelaren als patiënten staan erg achter de aanpak van het project.
Effecten van sporten als aanvullende therapie op depressie
‘Sporten Versterkt’ is een gerandomiseerd onderzoek met een controlegroep. Volwassen patiënten worden ingedeeld in een groep waarin ze gedurende 12 weken drie keer per week matig tot intensief sporten naast de reguliere behandeling, of ingedeeld in de controle groep, waarin ze alleen de reguliere behandeling krijgen.
De patiënten in de sportgroep worden van deze drie keer sporten één keer per week begeleid door een sportprofessional. Deze begeleide sportsessie is in groepsverband. Het gaat hier om hardlopen of spinnen. Gedurende de looptijd van het sporten en tot een jaar daarna vullen de patiënten vragenlijsten in. Het project loopt tot eind 2023.
Onderliggende mechanismen
Pro Persona en de Radboud Universiteit onderzoeken de effecten van de interventie op de uitkomsten van depressie. Ook kijken ze naar de onderliggende mechanismen die de vraag kunnen beantwoorden wáárom sporten effectief zou zijn. Het Trimbos-instituut houdt zich bezig met de implementatiestudie en met de kosten effectiviteitsstudie.
De implementatiestudie wordt in twee delen uitgevoerd. Het eerste deel geeft aanbevelingen om de implementatie van het lopende project te optimaliseren. Het tweede deel zal adviseren hoe – indien de effecten van de aanpak positief zijn – deze aanpak landelijk uitgerold kan worden.
80% van de Nederlanders is weleens bang voor de tandarts. Maar voor sommigen is de angst zo extreem dat we spreken van tandartsfobie of dentofobie: een angststoornis die volgens onderzoek van Kumar Raghav afhankelijk van land en cultuur zon 4-17% van de bevolking treft. Raghav promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) op virtual reality als behandelvorm voor tandartsangst. Wij hadden het voorrecht om een aantal vragen te stellen over zijn vernieuwende onderzoek.
Kunt u in een paar woorden samenvatten wat tandartsangst is?
Tandartsangst is een algemene neiging van een persoon om zich zorgen te maken over het ondergaan van tandheelkundige behandelingen, legt Raghav uit. Het is een verlammende aandoening. Veel patiënten met deze angststoornis vermijden de tandarts, waardoor ze over het algemeen een slechter gebit hebben. Hierdoor komt soms de algemene gezondheid in gevaar. Behandeling is daarom van cruciaal van belang.
Hoe wordt tandartsangst behandeld?
Cognitieve gedragstherapie, in de vorm van exposure, is de gouden standaard. Exposure kent echter ook een aantal beperkingen: een tekort aan goed opgeleide professionals en een relatief hoge uitval en terugval bij patiënten die zon therapie ondergingen. Virtual Reality Exposure Therapy (VRET) kan dan uitkomst bieden. In mijn proefschrift houd ik deze behandelvorm tegen het licht: hoe effectief is VRET tegen fobische angst voor tandheelkundige behandeling? Einddoel is om toe te werken naar een op Virtual Reality-technologie gebaseerde interventie die ook gebruikt kan worden door tandartsen met een beperkte opleiding.
Hoe kwam u op dit onderwerp?
Als kind heb ik zelf een traumatische tandheelkundige ervaring gehad, vertelt Raghav. Dit motiveerde mij om mijn bachelor tandheelkundige en master pediatrische (kind-) tandheelkunde vanuit India te doen. Tijdens mijn werk in 4 continenten en 4 landen, namelijk India, Libië, Maleisië en Australië, ontdekte ik dat de meerderheid van de tandartsen de voorkeur geeft aan farmacologisch gedragsmanagement boven psychologisch gedragsmanagement. Ze geven liever een algemene verdoving of kalmerende middelen (sedatie) om patiënten minder angstig te maken, terwijl dit de onderliggende angsten niet aanpakt. Virtual Reality Therapy doet dat wel.
Opzet onderzoek
De onderzoeksopzet van Raghav was tweeledig. Het eerste deel bestond uit een systematische review van eerdere onderzoeken. Deze analyse liet zien dat Virtual Reality effectief is, maar ook dat er grondig onderzoek naar de effectiviteit bij dentofobie ontbreekt. Daar richtte de Indiase tandarts zich in het tweede deel op: Voor ons onderzoek hadden we een gebruikersinterfacecomputer, simulatorcomputer en een VR-bril. Via de gebruikersinterface bestuurden we de simulatorcomputer waar een tandheelkundige operatieomgeving op verscheen. Via een VR-bril werden de patiënten vervolgens geleidelijk en goed gecontroleerd ondergedompeld in de situaties waar zij bang voor zijn.
VRET werkzaam bij patiënten met dentofobie
Door al onze experimenten leerden we dat VRET werkt bij patiënten met tandartsangst, vat Raghav krachtig samen. Bij de meerderheid van de patiënten verminderden de angst en vermijding van de tandarts sterker dan bij de controlegroep. Ze ervoeren ook een sterkere aanwezigheid (presence) en een gevoel van realisme tijdens de therapie. Bovendien voldeed een veel groter deel na afloop van de behandeling niet meer aan de diagnostische criteria van dentofobie: 85% tegenover 17%. Een enorm verschil! Daarbij komt dat 77% na 6 maanden vaker naar de tandarts ging, terwijl dit na cognitieve gedragstherapie maar 50% was.
Welke klinische implicaties heeft uw onderzoek?
De voorlopige positieve bevindingen van al onze experimenten ondersteunen het gebruik van deze nieuwe therapie in de dagelijkse tandartspraktijk. Deze behandelvorm zou veelbelovend kunnen zijn voor mensen met speciale zorgbehoeften en voor kinderen met tandartsangst. Ook kan VRET nuttig zijn als therapie op afstand met name in deze coronatijden.
De landelijke Week van de Psychiatrie wordt zowel online als offline gehouden van 22 tot en met 27 maart en heeft als thema Betekenisvol meedoen. Ruim 4 op de 10 mensen krijgen ooit in hun leven één of meerdere psychische aandoeningen. De vraag om betekenisvol te kunnen of mogen meedoen ontstaat vaak als de focus verschuift van genezen naar herstel van iemands kwaliteit van leven. In de week van de Psychiatrie zijn er verschillende activiteiten en bijeenkomsten waarbij hierover in gesprek wordt gegaan.
De vraag wordt extra relevant wanneer mensen als gevolg van hun psychische beperking bijvoorbeeld hun werk en/of hun inkomen verliezen of moeite hebben om sociale relaties in stand te houden. Het (opnieuw) zin vinden en betekenis geven aan je leven kost inspanning en energie. Dit vraagt om eigen regie. Hoe vind je de kracht en wie of wat kan je daarbij helpen?
Betekenisvol meedoen
Tijdens deze week komen mensen aan het woord die vertellen over hun ervaringen met betekenisvol meedoen. Met hun ervaring inspireren zij anderen. Er vinden talloze lokale, regionale en landelijke activiteiten plaats. Vanuit instellingen, professionals, ervaringsdeskundigen en belangenbehartigers. Deze zijn allemaal te vinden op de website www.weekvandepsychiatrie.nl.
De landelijke afsluiting is op 27 maart in Sittard. Vanwege corona worden veel bijeenkomsten online aangeboden en zijn daarmee voor een groot publiek toegankelijk.
Week van de Psychiatrie
De Week van de Psychiatrie is een initiatief van professionals en cliënten in de ggz. De Dag van de Psychiatrie (inmiddels omgedoopt tot Week) is sinds de jaren zestig een jaarlijks terugkerend evenement. Aanvankelijk had de Week een meer actiegericht karakter, maar nog steeds streeft de organisatie naar humane benadering, gelijkwaardigheid in de ggz en het voorkómen van onnodig lijden.
Elk jaar agendeert de Week van de Psychiatrie een thema dat door cliënten belangrijk wordt gevonden, maar nog onvoldoende belicht wordt in de zorg en steun aan cliënten.
113 Zelfmoordpreventie is verheugd met het wetsvoorstel dat CU, PvdA, CDA, GroenLinks, SGP, SP en 50Plus hebben ingediend om zelfmoordpreventie bij wet te regelen. Het wetsvoorstel heeft ook de steun van D66. Wetgeving is essentieel om zelfmoordpreventie in Nederland te borgen en verder te komen. De coronacrisis laat zien dat de aanpak van mentale problemen van groot belang is. Het sluit aan bij de maatschappelijke behoefte zegt Monique Kavelaars, bestuurder van 113 Zelfmoordpreventie.
Tot?nu toe is de inzet voor suïcidepreventie afhankelijk van tijdelijke financiering, zonder dat ergens wordt gegarandeerd dat die inzet en bijbehorende middelen gewaarborgd blijven.?Met dit wetsvoorstel komt daar verandering in.
Zelfmoordpreventie bij wet
Kavelaars: Dat deze politieke partijen nu met een wetsvoorstel komen, laat zien dat we zelfmoord niet langer gelaten accepteren. Gemiddeld zon 1.800 mensen overlijden per jaar door suïcide, 5 mensen per dag. De gevolgen van een zelfdoding of een poging daartoe zijn zeer ingrijpend voor naasten. Er zijn jaarlijks 50.000 tot 100.000 mensen die een poging doen. Dat is een enorm verdriet.
Wordt het voorstel aangenomen, dan wordt de plicht van de overheid om zich in te zetten voor suïcidepreventie verankerd in de Wet publieke gezondheid, net als bijvoorbeeld bij preventief bevolkingsonderzoek naar kanker. De minister van VWS wordt primair verantwoordelijk, onder meer voor een Landelijke Agenda Suïcidepreventie, een communicatiestrategie en een onderzoeksprogramma.
Daarnaast wordt het bestaan van een gratis hulplijn wettelijk vastgelegd. Naast het ministerie van VWS zijn ook andere ministeries betrokken, zoals LNV, OCW en SZW. Ook krijgen gemeenten een belangrijke rol, waaraan zij zelf invulling kunnen gaan geven.
Wet integrale suïcidepreventie
Joël Voordewind, Kamerlid van de CU heeft het initiatief genomen voor de Wet integrale suïcidepreventie. Voordewind: Gratis, toegankelijke hulp is letterlijk van levensbelang. Tot nu toe is de beschikbaarheid van hulp een politieke keuze. Het voorkomen van zelfdoding is echter zo cruciaal, dat het een wettelijke overheidsplicht moet worden.
Slechts vijf andere landen hebben tot nu toe dergelijke (deel)wet. Dat zijn Japan, Argentinië, Canada, de Amerikaanse staten Californië en Utah en Paraguay. 113 Zelfmoordpreventie hoopt dat de wet Kamerbreed wordt aangenomen.