Skip to main content

Archieven: Nieuws

Nieuwe handreiking afbouwen SSRI’s en SNRI’s

Zweten, hoofdpijn, spierpijn, slaapstoornissen, sensaties van elektrische schokken, maar ook psychische klachten als angst, somberheid en prikkelbaarheid. Dit zijn een aantal mogelijke onttrekkingsverschijnselen waarvan patiënten last kunnen krijgen als ze te abrupt stoppen met antidepressiva. Helaas is er weinig onderzoek gedaan naar hoe vaak deze verschijnselen voorkomen en hoe je het beste antidepressiva kunt afbouwen. De handreiking ‘Afbouwen SSRI’s & SNRI’s geeft een aanzet richting een passend behandelplan. Werkgroeplid Eric Ruhé vertelt ons over in- en outs van dit advies.

Wat was de aanleiding voor jullie handreiking?

‘Er is wetenschappelijk weinig bekend over onttrekkingsverschijnselen bij antidepressiva,’ legt Ruhé uit. ‘We weten dat bepaalde middelen ernstige klachten veroorzaken als je een dosis vergeet of te snel stopt. Vooral bij paroxetine en venlafaxine komt dit relatief vaak voor, maar in principe kunnen mensen zo reageren bij de afbouw van alle antidepressiva. Maar, dit wil ook weer niet zeggen dat iedereen onttrekkingsverschijnselen krijgt: iedere persoon reageert anders op afbouwen.’

Samenwerking KNMP, MIND, NHG en NVvP

Voor behandelaars was er behoefte aan meer eenduidige handvatten hoe hiermee om te gaan. In augustus 2017 sloegen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), patiëntenkoepel MIND, het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) daarom de handen ineen om hierin een gezamenlijk advies op te stellen. ‘Binnen een werkgroep bespraken we verschillende antidepressiva, afbouwmedicatie en beredeneerden we hoe afbouwschema’s eruit zouden kunnen zien. Leidend was de vraag: wat kun je het beste doen om onttrekkingsverschijnselen in te dammen?’

Hoe kwamen jullie tot deze handreiking?

‘We hebben veel literatuur doorgepluisd,’ vertelt Ruhé. ‘We vonden slechts twee gerandomiseerde onderzoeken die vaststelden dat de in die onderzoeken vergeleken afbouwschema’s geen verschil lieten zien wat betreft onttrekkingsverschijnselen. Echter, bij die onderzoeken was de periode van afbouwen twee weken: vrij kort. Wij stellen juist voor om te overwegen er aanzienlijk langer over te doen dan twee weken. Zeker als er bepaalde risicofactoren lijken te zijn dat iemand onttrekkingsverschijn­selen zal krijgen.’

Ons advies: geleidelijk afbouwen

‘We adviseren net als andere experts om bij aanwezigheid van een risicofactor geleidelijk af te bouwen en met steeds kleinere doseringstapjes. Om zo de effecten van de antidepressiva op het farmacologische aangrijpingspunt (de bezetting van heropname-transporters) in de hersenen heel langzaam te laten afnemen. Het is te vergelijken met een vliegtuig dat heel geleidelijk landt.’

Risicofactoren bij afbouwen antidepressiva

Sommige mensen lopen waarschijnlijk een groter risico op onttrekkingsverschijnselen. Hoewel goed onderzoek hiernaar ook ontbreekt stipt de werkgroep een drietal risicofactoren aan die de kans op onttrekkingsverschijnselen groter maakt: 1. het optreden van onttrekkingsverschijnselen bij het (per ongeluk) overslaan van een dosis; 2. een eerdere mislukte stoppoging en 3. het gebruik van een hogere dosering dan de minimaal effectieve dosis. ‘Daarnaast zijn er andere factoren die minder consistent worden genoemd. Dat zijn onder andere de duur van het gebruik, de ernst van de bijwerkingen bij de start, een sterke angst voor afbouwen en bepaalde genetische varianten die de afbraak van antidepressiva beïnvloeden.’

Meer wetenschappelijk onderzoek benodigd

Deze risicofactoren lijken de kans op onttrekkingsverschijnselen te vergroten, maar in welke mate? Dat kan Ruhé niet zeggen: ‘Wij kunnen geen harde cijfers geven; hiervoor is wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk. Waarschijnlijk gaat de OPERA-studie ons deze informatie opleveren door te onderzoeken bij wie je wanneer het beste kunt afbouwen. Daarbij kan deze studie ook uitsluitsel gaan geven over wat wel en niet een risicofactor is. De vraag wat het meest optimale afbouwschema is, blijft echter nog open. Wij hopen dat daar in de toekomst ook onderzoek naar wordt gedaan!’

Wat betekent dit voor de klinische praktijk?

‘Ons document is een advies,’ antwoordt Ruhé. ‘Wij geven een advies hoe de werkgroep en daarmee de beroepsgroepen die zij vertegenwoordigt over dit onderwerp denken. Dat is belangrijk omdat een dergelijk breed gedragen advies er nog niet was. Ik heb diverse positieve reacties gehad op de publicatie en ik denk dat veel behandelaars het kunnen gebruiken in de praktijk. Het maakt ze er bewust van dat je goed met de patiënt moet afwegen hoe hij of zij afbouwt, zeker als er risicofactoren in het spel zijn.’

Over de handreiking

Het artikel ‘Het afbouwen van SSRI’s en SNRI’s’verscheen in februari in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG). Het artikel is een bespreking van de stand van zaken rond het afbouwen van antidepressiva en is gebaseerd op het multidisciplinaire document ‘Afbouwen van SSRI’s en SNRI’s’, opgesteld namens de KNMP, patiëntenvereniging MIND, NHG en NVvP. Afgevaardigden van deze organisaties kwamen bijeen in een werkgroep waarin ze de afbouw voor verschillende antidepressiva bespraken. Het oorspronkelijke multidisciplinaire document ‘Afbouwen van SSRI’s en SNRI’s’ staat op de website van de partijen.

 

 

 

Grote gevolgen coronamaatregelen voor ggz

De coronamaatregelen hebben voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) grote gevolgen. Groepstherapieën, dagbehandeling en face-to-face behandelingen worden noodgedwongen gestopt.

Coronamaatregelen voor ggz

Er is geen algehele bezoekersstop in de ggz, maar er is een aangepaste richtlijn opgesteld voor het bezoekersbeleid. Ook heeft het ministerie van VWS extra geld vrijgemaakt voor zorg op afstand. Verder zetten we een aantal mooie initiatieven op een rij, die mensen steunen en informeren in deze crisistijd.

Geen algehele bezoekersstop

Een algehele bezoekersstop is in de geestelijke gezondheidszorg niet wenselijk. Contact met naasten is voor deze kwetsbare groep patiënten juist heel belangrijk en vormt vaak ook onderdeel van de behandeling. Persoonlijke aandacht van familie en naasten geeft patiënten rust in een periode dat zij daaraan extra behoefte hebben. GGZ Nederland en Valente hebben een aangepaste richtlijn opgesteld voor bezoekersbeleid in tijden van corona. Het bezoekersbeleid is afgestemd met cliënten- en familieorganisatie MIND en het RIVM.

Voorlopig is er sprake van maatwerk. In principe geldt dat cliënten maximaal één persoon per dag gedurende één uur kunnen ontvangen. In ggz-instellingen zijn bezoekers met (milde) verkoudheidsklachten niet welkom. Op afdelingen waar vanwege het coronavirus isolatieverpleging wordt toegepast, is bezoek helemaal ongewenst. Bezoek wordt verzocht om het contact zoveel mogelijk op andere manieren vorm te geven, bijvoorbeeld met behulp van videobellen of via WhatsApp.

Extra geld voor digitale toepassingen en zorg op afstand

Ondertussen zien we dat in de ggz heel hard wordt gewerkt aan alternatieve behandelprogramma’s zoals beeldbellen en online hulp. Het ministerie van VWS maakt direct geld vrij voor extra digitale toepassingen voor ondersteuning en zorg op afstand. Binnen de Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET) is een speciale noodregeling gemaakt: SET Covid-19.

Deze regeling is bedoeld voor zorgorganisaties die nu extra willen investeren in digitale zorg op afstand. Vanaf vandaag (25 maart) kunnen ggz-instellingen aanspraak maken op financiële ondersteuning voor het versneld invoeren van bijvoorbeeld beeldbellenKijk voor meer informatie op de websites van VWS en RVO.

Ook worden er initiatieven ontplooid om mensen te steunen en te informeren in deze crisistijd:

Crisislijn MIND Korrelatie

MIND Korrelatie  is als anonieme hulplijn op werkdagen beschikbaar voor alle mensen in Nederland. Ook hebben ze een aparte ‘coronawebsite’ gelanceerd met allemaal tips en adviezen om psychisch in balans te blijven en om steun te vinden bij landelijke en regionale initiatieven.

Huiskamer van MIND

Om te voorkomen dat mensen in een isolement terechtkomen, heeft MIND  samen met Stichting Out of the Box TV de livestream ‘Huiskamer van MIND’ opgezet. Deze livestream is iedere werkdag te zien van 11 tot 16 uur. Hier kunnen mensen hun ervaringen en kennis delen.

Effect van psychotherapie kleiner bij kinderen en jongeren met depressieklachten dan bij volwassenen

De effecten van psychotherapie zijn kleiner bij kinderen en jongeren met depressieklachten dan bij volwassenen. De effecten zijn iets groter bij jonge volwassenen, maar er zijn geen duidelijke verschillen in de werking van behandelingen tussen volwassenen van middelbare leeftijd en ouderen. Dit blijkt uit een onderzoek van een internationale groep onderzoekers onder leiding van VU-hoogleraar Pim Cuijpers.

In de afgelopen 40 jaar is onderzoek gedaan naar het effect van psychotherapie voor kinderen en adolescenten en bij volwassenen en oudere volwassenen. Dat is bijzonder, want in Europa is nauwelijks onderzoek gedaan naar kinderen en adolescenten met depressieklachten en vrijwel al het onderzoek komt uit de Verenigde Staten, terwijl het onderzoek bij volwassenen en ouderen gelijk verdeeld is over Europa en de VS.

Therapieën bij verschillende leeftijdsgroepen

Het is om verschillende redenen belangrijk om de effecten van therapieën bij verschillende leeftijdsgroepen te bestuderen. De verschillen die de onderzoekgroep heeft gevonden tussen de leeftijdsgroepen, zijn van belang om behandelaren in de praktijk te informeren over het potentieel van behandelingen in verschillende leeftijdsgroepen. De resultaten kunnen handvatten bieden bij het selecteren van de juiste behandeling.

Kinderen en jongeren met depressieklachten

Depressies bij kinderen en jeugdigen ontstaan vaak voor het eerst in deze periode en goede behandeling kan een chronisch beloop voorkomen. Er is daarom dringend onderzoek nodig naar verbeterde behandelmethoden, ook al omdat medicatie kleine effecten heeft en in het algemeen afgeraden wordt vanwege een mogelijk verhoogd suïciderisico.

Het is ook niet duidelijk waarom er nauwelijks onderzoek in Nederland en in de rest van Europa gedaan wordt naar behandeling van depressie. Dat moet hoognodig veranderen, vindt de onderzoeksgroep.

Bron: Vrije Universiteit Amsterdam
Publicatie in: JAMA Psychiatry

Bijzonder hoogleraar Lisbeth Utens krijgt koninklijke onderscheiding

Bijzonder hoogleraar Lisbeth Utens werd door de Dordtse burgemeester Wouter Kolff koninklijk onderscheiden tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Dit ter gelegenheid van haar afscheid van de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie/psychologie van het ErasmusMC-Sophia in Rotterdam.

Utens is bijzonder hoogleraar Cognitieve Gedragstherapie bij kinderen en adolescenten aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Bijzonder hoogleraar Lisbeth Utens 

De hoogleraar doet onderzoek naar de effecten van cognitieve gedragstherapie bij kinderen en tieners met angststoornissen.

Daarnaast onderzoekt Utens psychosociale uitkomsten, met name angst, depressie en posttraumatische stress, bij kinderen met een lichamelijke aandoening (zoals aangeboren hartafwijkingen, inflammatoire darmziekten, cystic fibrosis, hiv, de invloed van anesthesie én psychologische voorbereiding van kinderen op een operatie).

Bron: Universiteit van Amsterdam
Foto: Dirk Gillissen

“Angstzweet heeft andere chemische samenstelling dan zweet dat vrijkomt bij andere emoties”

Onderzoekers van de Universiteit Utrecht hebben samen met wetenschappers van Unilever R&D ontdekt dat angstzweet een andere chemische samenstelling heeft dan zweet dat vrijkomt bij andere emoties. 

Zover onderzoeksleider en hoogleraar Psychologie Monique Smeets en haar collega’s Jasper de Groot en voormalig collega Gün Semin kunnen nagaan, is dit de eerste studie die een relatie onderzocht tussen verscheidene ervaren emoties en de daar bijbehorende lichaamsgeuren.

Onderzoek naar lichaamsgeuren

Het onderzoeksteam onderwierp 24 mannen aan hun onderzoek. In het laboratorium stelden zij deze deelnemers bloot aan horrorfilms, om vervolgens het okselzweet bij hen te vergaren. Later kregen de mannen grappige scènes uit films voorgeschoteld om het zweet op te kunnen vangen dat wordt afgestoten onder gelukkige omstandigheden. Tot slot ontspanden de mannen tijdens het kijken naar onder meer ‘Rail Away’, een tv-programma geschoten vanuit de trein die door rustgevende landschappen trekt. Dit om zo neutraal mogelijk okselzweet te verkrijgen.

Angstzweet heeft andere chemische samenstelling 

De onderzoekers analyseerden de verschillende soorten zweet en concluderen nu dat de chemische samenstelling van angstzweet er heel anders uitziet dan de chemische samenstelling van zweet dat wordt afgescheiden als mensen geluk of een neutrale emotie ervaren. Daarmee hebben de onderzoekers een eerste stap gezet in het blootleggen van de chemische vingerafdruk van diverse lichaamsgeuren.

De Universiteit Utrecht heeft een speciaal laboratorium ingericht: het smell lab. Hier doen wetenschappers allerhande geuronderzoek. 

Bron: Universiteit Utrecht.
De bevindingen zijn verschenen in het wetenschappelijk tijdschrift Metabolites.

Kamerbrief over passend behandelaanbod voor mensen met zeer complexe psychische problemen

Staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid) heeft aan de Tweede Kamer een Kamerbrief verstuurd over een passend behandelaanbod voor mensen met zeer complexe psychische problemen. Voor deze doelgroep hebben de zorgverzekeraars en de ggz-aanbieders een plan gemaakt waarin ze garanderen dat ze hulp op maat leveren.

Passend behandelaanbod voor mensen met zeer complexe psychische problemen

Soms hebben deze personen meerdere aandoeningen of zulke ingewikkelde psychische klachten dat de zorginstellingen geen passende behandeling kunnen aanbieden. Volgens Blokhuis gaat het om 250 tot 300 mensen. Voor hen komt ‘een sluitend netwerk’ dat een behandeling op maat zal regelen.

Financiën, de organisatie of te weinig plekken mogen daarbij geen obstakel meer zijn, zei Blokhuis in een toelichting. De nieuwe aanpak komt bovenop de maatregelen die zijn bedacht om de kwaliteit van de ggz te verbeteren en de lange wachtlijsten aan te pakken.

Lees de Kamerbrief.

Start kwaliteitssysteem voor ervaringsdeskundigen in de ggz

In opdracht van VWS heeft ZonMw geld vrij gemaakt voor het ontwikkelen van een nieuw kwaliteitssysteem voor ervaringsdeskundigen in de ggz. Doel hiervan is om de komende jaren ervaringsdeskundigheid verder te professionaliseren.

Het is een historische mijlpaal omdat Nederland internationaal gezien het eerste land is waar ervaringsdeskundigheid wordt geprofessionaliseerd als relevant onderdeel in de ggz. Bovendien wordt het kwaliteitssysteem door de beroepsgroep zelf geleid.

Ervaringsdeskundigen in de ggz

Doel is om te komen tot een kwaliteitssysteem, gericht op professionalisering en borging van de kwaliteit van het beroepsmatig inzetten van ervaringsdeskundigheid binnen de ggz. En voor ervaringsdeskundigen die in zelfregiecentra, herstelacademies, teams voor ervaringsdeskundigen, wijkteams en in andere zorgcontexten aan het werk zijn.

Het resultaat is onder andere: een beroepsstandaard, een register, een kwaliteitsstandaard en landelijke leerplannen van MBO-2 tot HBO masterniveau.

Samenwerking in ervaringsdeskundigheid

De projectuitvoering ligt in handen van het URC consortium, bestaande uit de Vereniging van Ervaringsdeskundigen (VvEd), het Trimbos-instituut, Kenniscentrum Phrenos en hogeschool Windesheim.

Daarnaast wordt samengewerkt met andere partijen die te maken hebben met ervaringsdeskundigheid zoals begeleidend wonen.

Voor informatie kan contact opgenomen worden met de VvEd.

Nieuw tv-programma: Erik Scherder laat zich niet kisten

Niets menselijks is de bekende neuropsycholoog Erik Scherder vreemd: vliegangst, vrees voor enge ziektes, faalangst, nachtelijke piekerbuien en angst voor de dood. Hoe kan het brein, zelfs met een hersenprofessor, zo aan de haal gaan? In de serie ‘Erik Scherder laat zich niet kisten’ onderzoekt de bekende breinprofessor hoe ons leven soms beheerst kan worden door angsten, gepieker en getob. Maar vooral ook hoe we daarmee om moeten gaan. Tijdens deze bijzondere zoektocht naar het geheim van de menselijke veerkracht gaat Erik Scherder ook de strijd aan met zijn eigen angsten.

Iedereen lijdt wel ergens aan of onder: slapeloosheid, het leven, overgewicht, angsten, bewijsdrang, een ernstige ziekte, liefdesverdriet, eenzaamheid. En inderdaad: misschien lijdt men nog wel het meest aan het lijden dat men vreest.

Erik Scherder laat zich niet kisten

In de nieuwe vierdelige serie ‘Erik Scherder laat zich niet kisten’ verruilt de breinprofessor zijn studeerkamer voor ontmoetingen met mensen die het soms zwaar voor hun kiezen hebben gekregen in het leven. De “echte helden” zoals Scherder ze noemt, bij wie zijn eigen getob en gepieker in het niet valt. Hoe weten zij zich staande te houden en wat kan hij van hen leren om zijn eigen angsten aan te pakken?

De breinprofessor is ervan overtuigd dat levensgeluk en tegenslagen hand in hand kunnen gaan. Maar blijft dit wetenschappelijke optimisme in deze nieuwe serie ook overeind? En lukt het de hersenprofessor inderdaad het geheim van de menselijke veerkracht te ontrafelen..?

Erik Scherder laat zich niet kisten is vanaf vanavond, 27 februari 2020 om 22.15u te zien op NPO2.
Foto: Evangelische Omroep

Preventieve Cognitieve Training voorkomt nieuwe depressie

16% van de totale Nederlandse bevolking krijgt in zijn of haar leven een depressie. De ziekte slaat veel gaten op verschillende levensgebieden: zelfvertrouwen, sociaal leven, relatie en hobby’s. Ook ben je kwetsbaarder na een depressieve episode. Terugvalpercentages zijn hoog: 50% na één depressie, 70% na twee en 90% na drie of meer. Hoe voorkom je dat je terugvalt in een volgende depressie?

Margo de Jonge, psycholoog en senior onderzoeker bij Arkin, deed er onderzoek naar. Heel specifiek richtte zij zich op de vraag of een korte psychologische training een nieuwe depressie kan voorkomen. Wij stelden haar een aantal vragen over haar proefschrift.

Waarom dit onderzoek?

‘Onderzoek wijst uit dat mensen die hersteld zijn van een depressie vatbaar zijn voor een terugval. Daarom zijn er al verschillende preventieprogramma’s,’ legt De Jonge uit. ‘Behandelaars gebruiken vaak antidepressiva als terugvalpreventie, maar de meeste patiënten willen niet voor langere tijd medicijnen gebruiken. Een hoopgevend alternatief is Preventieve Cognitieve Therapie die nog niet zo lang bestaat.’

Al effectief gebleven

‘Eerdere onderzoeken wezen al uit dit een effectieve training is. Zij keken naar de effectiviteit bij een brede groep mensen die met allerlei behandelvormen waren behandeld. Onbekend was echter of het ook aanslaat bij mensen die tijdens hun depressie al behandeld zijn met cognitieve gedragstherapie. Hebben zij er ook baat bij ondanks dat het dezelfde therapievorm is? Daar richtte mijn onderzoek zich op.’

Wat houdt die Preventieve Cognitieve Therapie precies in?

‘De training richt zijn pijlen op drie onderdelen,’ legt De Jonge uit. ‘Allereerst versterkt het positieve denkpatronen en vermindert het denkpatronen die je beperken. Je leert positieve gevoelens en ervaringen beter “op te slaan” in je geheugen. Zo haal je deze gevoelens ook weer makkelijk terug uit je geheugen. Daarnaast werk je aan de onderliggende kwetsbaarheid. Tenslotte ga je zelf aan de slag met een persoonlijk preventieplan: hoe herken jij een terugval? En welke handvatten heb je nodig om die eventuele terugval aan te pakken? Een stevig fundament, waardoor cliënten minder snel worden meegezogen in een negatieve spiraal.’

De opzet van het onderzoek

‘Aan het onderzoek deden 214 herstelde patiënten mee die en vijf GGZ-instellingen: Arkin, GGZ in Geest, HSK Groep, PsyQ en de GGZ-groep. Daarnaast probeerden we via media, krantenberichten en flyers deelnemers te werven. Het was lastig om de juiste mensen te vinden! We gingen immers op zoek naar mensen die geen klachten hadden, niet meer depressief zijn. In zo’n situatie willen mensen minder snel meedoen aan onderzoek. Juist daarom is het belangrijk dat behandelaars tijdens de behandeling uitleggen dat patiënten terug kunnen vallen, maar dat daar een goede interventie voor is. Van de 214 deelnemers kreeg de helft de preventieve training en de andere helft niet.’

Vijf jaar

In totaal duurde het onderzoek vijf jaar. Waarom zo lang? ‘De belangrijkste reden hiervoor was dat we de mensen langere tijd moesten volgen,’ antwoordt De Jonge lachend. ‘Alleen zo kun je zien of ze terugvallen of niet. Je ziet niet gelijk welk effect de therapie heeft. Vergelijk het met tandenpoetsen: na een aantal jaar merk je pas dat je geen gaatjes krijgt.’

Wat waren de resultaten?

‘We vonden dat Preventieve Cognitieve therapie ook werkte bij patiënten die al eerder behandeld waren met cognitieve therapie. De groep die de preventieve training niet kreeg, viel sneller en vaker terug in een depressie. Uit de economische evaluatie bleek daarnaast dat er géén verschil is in kosten tussen beide groepen. Op zich goed nieuws, want de extra kosten van de therapie wegen dus op tegen de totale kosten in de andere groep.’

Wat betekenen deze bevindingen voor de klinische praktijk?

‘We weten nu dat mensen baat hebben bij deze training – ook al zijn ze al een keer behandeld met Cognitieve Gedragstherapie. Vandaar dat onze aanbeveling voor de preventieve therapie sterker is geworden. In de GGZ-instelling waar ik werk, Arkin, hebben we deze therapievorm al geïmplementeerd! Hopelijk gebeurt dat bij meer instellingen. Ook zou ik het mooi vinden als behandelaars zich bewust zijn van de kans op terugval en clienten aansporen om de training te volgen.’

Over de onderzoeker

Margo de Jonge schreef haar proefschrift ‘Hope’ voor de Vrije Universiteit van Amsterdam (VU). ‘Ik heb hoop dat de Preventieve Cognitieve Therapie zal blijven bijdragen aan een toekomst zonder depressie.’

———

Ook de training Preventieve Cognitieve Therapie volgen? Dat kan door het hele land. Kijk ook op www.voorkomdepressie.nl.

 

Kunstzinnige therapie helpt bij angstklachten vrouwen

Kunstzinnige therapie is effectief bij het behandelen van angstklachten. Zo toont Annemarie Madani-Abbing aan in haar proefschrift “Art Therapy & Anxiety”. Madani-Abbing is docent-onderzoeker bij Hogeschool Leiden en onderzocht de effectiviteit van deze interventie bij 59 vrouwen met angstklachten. Wij stelden haar een aantal vragen.

Wat is kunstzinnige therapie precies?

‘Kunstzinnige therapie werkt met verschillende kunstvormen. Zo is er een beeldende vorm met  tekenen, schilderen, boetseren, een muziekvariant en spraak/drama. De therapie werkt specifiek vanuit de antroposofische visie en ik heb vooral gekeken naar de beeldende variant’, legt de Leidse onderzoeker uit. ‘De therapeut geeft hierbij een opdracht en de cliënt gaat daarmee aan de slag. Vaak in stilte, zodat je ook echt iets kan ervaren. Met als doel om een veranderingsproces bij die cliënt in gang te zetten.’

Wat was de aanleiding voor uw onderzoek?

‘Binnen de GGZ wordt kunstzinnige therapie al langer als interventie ingezet; het bestaat al 100 jaar. Toch is er nog niet veel onderzoek naar gedaan. Wij wilden mensen beter informeren over behandelmethoden en hun effectiviteit. Daarbij hebben we specifiek gekozen voor angst, omdat daar meer aandacht voor komt in de media. Bovendien reageert een deel van de mensen met angstklachten niet op de bestaande behandelingen: cognitieve gedragstherapie of medicatie. Voor hen zou een alternatief een mooie uitkomst zijn!’

Hoe was uw onderzoek opgezet?

‘Het onderzoek stond open voor iedereen, mannen en vrouwen die last hadden van angst en die wel eens zo’n therapie wilden volgen. We kregen meer dan 100 aanmeldingen die we screenden op onze criteria. Uiteindelijk bleven er 60 deelnemers over: 59 vrouwen en 1 man. Er waren heel weinig mannen die zich hadden aangemeld, daarom hebben we besloten om ons alleen te richten op de vrouwen. De computer deelde deze groep random in tweeën. De ene helft kreeg drie maanden kunstzinnige therapie; de anderen stonden gedurende die periode op een wachtlijst en kregen daarna alsnog de therapie’

Vragenlijsten en metingen

Voorafgaand aan de therapie kregen alle deelnemers een voormeting die bestond uit vragenlijsten over angstniveau, levenskwaliteit, emotieregulatie, functioneren in het dagelijks leven zoals vaardigheden als plannen, organiseren en jezelf onder controle houden. ‘Deze gaven ons  informatie over de ervaren angstklachten,’ verduidelijkt Madani-Abbing. ‘We wilden ook objectieve gegevens betrekken in dit onderzoek. Vandaar dat we bij iedereen de hartslag maten, waarbij we met name keken naar de HRV. Dat is de hartslagvariatie-ratio: de variatie in tijd tussen de afzonderlijke hartslagen. Na afloop van de therapie vonden dezelfde metingen plaats.’

Wat waren de belangrijkste resultaten?

‘Bij de mensen die de kunstzinnige therapie volgden, waren de angstklachten significant afgenomen,’ antwoordt Madani-Abbing. Kwaliteit van leven was verbeterd, evenals de emotieregulatie en het dagelijks functioneren. Bovendien hadden zij nu een hogere HRV, wat een maatstaf is voor een betere, lichamelijke gezondheid. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met veel stress of angst een  lagere HRV hebben. Na de kunstzinnige therapie is dit verbeterd, wat ook een objectieve maat is voor de angstvermindering. Wel blijven mensen hetzelfde reageren op een stressvolle situatie; ze zijn niet minder stressgevoelig. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of de therapie deze gevoeligheid kan beïnvloeden op langere termijn.’

Mooie resultaten

‘Dit is het eerste effectonderzoek met heel mooie resultaten,’ lacht Madani-Abbing. ‘Sommige deelnemers hadden al jarenlang klachten en zij vinden dat ze nu eindelijk stappen hebben kunnen maken! Wel gelijk een kanttekening: we moeten natuurlijk verder kijken. Hoe werkt kunstzinnige therapie bijvoorbeeld ten opzichte van cognitieve gedragstherapie? Hebben sommige mensen meer baat bij het ene in plaats van het andere? Dit is informatie die voor behandelaars en verwijzers interessant kan zijn.’

Komt er vervolgonderzoek?

‘Ja, we willen het onderzoek voortzetten en vergelijken met cognitieve gedragstherapie. Vanuit de Hogeschool Leiden zijn we bezig met ons te oriënteren op hoe dat vervolg eruit komt te zien en welke partners we erbij betrekken. Dit onderzoek was een eerste stap en we willen nu verder bouwen. Ook kunnen we nog voortborduren op de vele gegevens die uit dit eerste onderzoek zijn gekomen. Zo hebben we de deelnemers geïnterviewd en kunnen op die manier meer inzicht krijgen in hun ervaringen met de therapie. En we hebben de beschikking over de therapeutische trajecten. Ik zou graag in detail willen kijken welke oefeningen zijn aangeboden en met welke doelstellingen, zodat we ook meer inzicht kunnen krijgen in de inhoud van deze therapievorm.’

Annemarie Madani-Abbing

Annemarie Madani-Abbing schreef haar proefschrift Art Therapy & Anxiety voor het lectoraat Antroposofische Gezondheidszorg aan de Hogeschool Leiden en promoveerde bij de vakgroep Clinical Neurodevelopmental Sciences van Universiteit Leiden. Nu werkt ze tijdelijk als post doc onderzoeker bij de Open Universiteit en doet onderzoek naar vaktherapie  in de forensische psychiatrie.