Skip to main content

Archieven: Nieuws

Deelnemers gezocht voor de SAM studie

Na een jeugdtrauma zorgen aanpassingen in het DNA voor veerkrachtige reacties op stress in de toekomst. Maar bij mensen met jeugdtrauma die depressies ontwikkelen, blijken deze genetische aanpassingen niet plaats te vinden. De genen die belangrijk zijn voor onze veerkracht, zijn bij hen minder actief. De SAM studie onderzoekt of deze genetische aanpassing alsnog te maken is door traumatherapie (e.g. EMDR, NET of exposure) samen met het medicijn SAMe. De verwachting is dat hierdoor depressieve klachten afnemen en veerkracht duurzaam bevorderd wordt. Hiermee wordt een nieuwe behandeling onderzocht voor mensen met een jeugdtrauma, die veel last hebben van depressieve episodes.

We hebben inmiddels de eerste patiënten met goed gevolg kunnen behandelen. We zijn blij met dit resultaat, maar zoeken nog altijd nieuwe deelnemers.

Wie kunnen er meedoen?

– Volwassenen tussen de 18 en 65 jaar die op moment van deelname last hebben van een depressieve episode, en die daarnaast een jeugdtrauma hebben meegemaakt.

Wat houdt deelname in?

– 12 weken dagelijks medicatie (SAMe of placebo)
– 12x wekelijks traumatherapie met vooraf een korte vragenlijst in het UMC Utrecht
– 2x bloedafname bij het UMC Utrecht en 1x een interview
– 6 maanden 1x per maand een online vragenlijst

Interesse of vragen?

Neem contact op met het onderzoeksteam via SAM@umcutrecht.nl, bel naar 06-50177805 of kijk op de website van de SAM studie.

Deze video geeft  meer informatie over de genetische aanpassingen na therapie bij posttraumatische stressstoornis en en SAM-studie: https://www.youtube.com/watch?v=WQJQNUF-m5Q

 

Cognitieve gedragstherapie niet effectief genoeg bij angstklachten en gedragsproblemen jongeren

Veel kinderen en jongeren krijgen in hun leven te maken met een angststoornis. Een groep die kwetsbaarder lijkt, zijn degenen met gedragsproblemen. In haar promotieonderzoek nam Leonie Kreuze, promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen, deze groep onder de loep. Een conclusie was dat psychotherapie gericht op angst ook helpt bij het verminderen van gedragsproblemen. In dit interview stellen we haar een aantal vragen over haar onderzoek.

Waar richtte uw onderzoek zich op?

‘De hoofdvraag was om comorbide angststoornissen bij kinderen en jongeren beter te doorgronden’, trapt Kreuze af. ‘Dus een angststoornis die gepaard gaat met gedragsproblemen zoals opstandigheid en boosheid. Patiënten met deze klachten lijken kwetsbaarder: er is een grotere kans op verslaving, opnames, schooluitval en psychische problematiek in de volwassenheid. Daarbij keken we in hoeverre Cognitieve Gedragstherapie (CGT) effectief is. We weten dat angstklachten door deze therapie afnemen, maar hoe zit dat met de gedragsproblemen? We richtten onze pijlen op cognitieve gedragstherapieën die angsten uitdagen en oefenen als belangrijkste componenten hebben. Zoals bijvoorbeeld het Dapper Kat-protocol dat wij bij onze behandelstudie gebruikten.’

Opzet onderzoek

Haar onderzoek viel uiteen in verschillende deelstudies. Kreuze: ‘Ons vertrekpunt was een model dat beschrijft hoe comorbide gedragsproblemen bij jongeren met angststoornissen ontstaan. Wel interessant overigens! Volgens dit model zijn er twee paden waarlangs de gedragsproblemen ontstaan: één van defensieve boosheid, waarbij de angst leidinggevend is. Kinderen kunnen niet situaties vermijden, omdat ouders hen verplichten en vanuit daar worden ze boos. Het andere pad loopt via niet-beloningssituaties: ze krijgen iets niet wat ze graag willen en daardoor worden ze boos en opstandig. Met dit model als leidraad deden we een meta-analyse, scenario-, cohort-, en dagboekstudie.’

Wat waren de belangrijkste bevindingen?

‘We mochten een aantal belangrijke conclusies trekken’, stelt Kreuze. Zo vonden we twee subgroepen: kinderen en jongeren met weinig gedragsproblemen en een groep die aan het begin hoog scoorde op gedragsproblemen. Voor de gedragsproblemen deed de behandeling minder; wel wist de CGT de angstklachten bij beide groepen evenveel te verminderen. Kinderen met gedragsproblemen leken daarnaast een sterke gevoeligheid te hebben voor beloningsen; hun gedragsproblemen komen waarschijnlijk dus niet voort uit angst, maar lijken te ontstaan langs het tweede pad van ons model.’

Conclusies spreken meta-analyse tegen

‘Opvallend was dat we echter in de meta-analyse wel significante veranderingen in gedragsproblemen zagen. Hierbij analyseerden we verschillende studies naar de behandeling van angststoornissen, die ook gedragsproblemen meenamen als uitkomstmaat. Wel een -belangrijke!- kanttekening daarbij dat een meta-analyse heel erg kijkt naar groepsgemiddelden en dan weer een gemiddelde van alle studies neemt. Hoe kan het dat dit gemiddelde wel een verbetering liet zien? Onze hypothese is dat het sterk afhankelijk is van het individuele kind én van de manier waarop de boosheid en opstandigheid ontstaan. Komt het door situaties waarin ze niet krijgen wat ze willen? Dan is er een extra interventie nodig.’

Gedragsproblemen in adolescentie voorspellend voor angstklachten als volwassen

Een andere interessante bevinding van de Groningse onderzoeker was dat gedragsproblemen in de adolescentie (16 jaar) voorspellers waren voor meer angstklachten in de jongvolwassenheid (22 jaar). Tieners met comorbide gedragsproblemen krijgen als volwassen vaker te maken met angst, depressie en andere psychische problemen. ‘Dit zou kunnen betekenen dat het niet behandelen van comorbide gedragsproblemen de kans op terugkerende angstklachten later in het leven vergroot.

Advies voor de klinische praktijk

‘Ik denk dat het vooral belangrijk is dat een clinicus oog heeft voor comorbide gedragsproblemen’, aldus Kreuze. Ze zijn belemmerend, maar hangen ook samen met psychische problemen in de volwassenheid. De kans op terugval lijkt dus groter te zijn. Ons advies is daarom gemixte behandeling in te zetten: CGT-modules gericht op angst afgewisseld met modules gericht op de boosheid en opstandigheid. Daarnaast is het belangrijk om ouders bij de behandeling te betrekken. In onze meting vonden we namelijk dat de behandeling op de lange termijn effectiever was bij een hoge, ouderlijke betrokkenheid. Mogelijk ook omdat dit vroegtijdig uitval voorkomt. Ouders kunnen daarnaast een belangrijke rol hebben in het onthouden en behouden van aangeleerd gedrag.’

Proefschrift

Kreuze, L. (2021). Anger in youth with anxiety: Relationship with reinforcement sensitivity, parental rejection and treatment outcome. https://research.rug.nl/en/publications/anger-in-youth-with-anxiety-relationship-with-reinforcement-sensi.

Extra steun aan (thuis)werkenden met depressie

In de tweede helft van 2021 zal de Depressie Vereniging extra steun bieden en activiteiten ontwikkelen om de mentale weerbaarheid te vergroten van (thuis)werkenden met depressie. De coronacrisis trekt niet alleen een zware wissel op de ziekenhuiszorg en de economie, maar ook op het mentaal welbevinden van groepen ondernemers en werkenden.

Corona en (thuis)werkenden met depressie

Mensen met depressie vormen een speciale groep. Corona en de coronamaatregelen versterken hun gevoelens van angst en worsteling in het omgaan met onzekerheid.

Daarnaast leidt hun al bestaande neiging tot terugtrekken nu nog vaker tot het gemis aan sociale contacten en gevoelens van eenzaamheid. Uit onderzoek van de koepelorganisatie voor mentale gezondheid MIND blijkt een toename aan depressieve gevoelens en nieuwe depressies.

Lange wachtlijst

Nu al biedt de Depressie Vereniging steun via de Depressielijn, Depressie Connect en supportgroepen. Steeds meer mensen weten de vereniging te vinden. Dit heeft echter geleid tot een lange wachtlijst bij hun supportgroepen. De komende maanden gaan ze deze wachtlijsten wegwerken.

De Vereniging gaat nieuwe gespreksbegeleiders opleiden, webinars organiseren, en informatie geven waar (thuis)werkenden met depressie mee aan de slag kunnen. Ook gaan ze informatie ophalen bij onze leden. Ze vragen naar hun waardering voor de huidige activiteiten maar en naar hun wensen voor de toekomst.  Met al deze aanvullingen wil de Depressie Vereniging bijdragen aan een gezonde leefstijl en mentale vitaliteit van (thuis)werkenden.

Meer aandacht nodig voor leefstijl en welzijn bij transgender personen

Het sterfterisico bij zowel transvrouwen als transmannen is ongeveer twee keer zo hoog als bij mannen en vrouwen in het algemeen. Dit is niet een direct gevolg van de hormoonbehandeling, maar lijkt eerder samen te hangen met leefstijl en welzijn bij transgender personen. Dit blijkt uit een studie van Amsterdam UMC.

Voor deze studie is er bij 2927 transvrouwen en 1641 transmannen onderzocht wie er tussen 1972 en 2018 is overleden. Daarnaast is voor de periode tussen 1996 en 2018 gekeken naar de doodsoorzaak. Eerdere cijfers zijn niet beschikbaar.

Leefstijl en welzijn bij transgender personen

Uit de analyse blijkt dat het verhoogde sterfterisico bij transvrouwen vooral wordt veroorzaakt door hart- en vaatziekten, longkanker, HIV/AIDS-gerelateerde ziekten en zelfdoding. Bij transmannen zien we vaker een niet-natuurlijke dood, waaronder zelfdoding, dood door geweld, en ongelukken.

De cijfers over mensen die overleden aan HIV/AIDS-gerelateerde ziekten zijn vooral van voor 2008. De behandeling van HIV/AIDS is sindsdien sterk verbeterd. Ook de sterfte door zelfdoding komt vooral voor in de eerste jaren na 1996.

Tijdig signaleren van welzijnsproblemen

Nu blijkt dat zelfdoding behoort tot een van de voornaamste doodsoorzaken, kunnen behandelaars hun zorg hierop aanpassen. Het tijdig signaleren van welzijnsproblemen en verbetering van sociale acceptatie is van belang om de positie in de maatschappij te verbeteren.

Dit is niet alleen van belang ter voorkoming van zelfdoding, maar ook voor een algehele verbetering van welzijn (en daarmee ook een positieve invloed hebben op gezondheid). Hopelijk zal daarmee het verschil in sterfterisico tussen transgender personen en de algemene bevolking verdwijnen.

Bron: Amsterdam UMC
Publicatie in The Lancet Diabetes and Endocrinology

Toename in voorschrijven psychofarmaca voor jongeren tijdens tweede lockdown

De tweede lockdown in de eerste maanden van 2021 leidde tot een toename in het voorschrijven van psychofarmaca voor jongeren, terwijl dit niet het geval was tijdens de eerste lockdown. Dit blijkt uit Nivel-onderzoek binnen het project ‘Geneesmiddelenmonitor in coronatijd’.

Met het onderzoek naar veranderingen in het voorschrijven en gebruik van geneesmiddelen in coronatijd biedt Nivel zorgprofessionals en beleidsmakers in de zorg handvatten door het verbeteren van de zorg voor patiënten in tijden van crisis.

Psychofarmaca voor jongeren

Het aantal 15 t/m 24-jarigen met een antidepressivum bleef tijdens de eerste lockdown (voorjaar 2020) gelijk aan 2019 en steeg tijdens de tweede lockdown (najaar 2020-voorjaar 2021). Gedurende de tweede lockdown kregen wekelijks gemiddeld 218 van de 100.000 jongeren van 15 t/m 24 jaar een voorschrift, ten opzichte van 202 in dezelfde periode in 2019.

Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek van het CBS, dat laat zien dat de mentale gezondheid van met name de groep 18 t/m 25-jarigen aanzienlijk lager lag in de eerste helft van 2021, dan in 2020 en 2019. Voor andere leeftijdsgroepen waren geen grote effecten te zien in voorschrijven van psychofarmaca.

Verplichte sociale isolatie

Inmiddels ondervinden we al meer dan een jaar de gevolgen van (wisselende) maatregelen om de verspreiding van corona te voorkomen. Deze coronamaatregelen hebben grote gevolgen voor ons dagelijks leven, denk bijvoorbeeld aan de verplichte sociale isolatie.

Met de ‘Geneesmiddelenmonitor in coronatijd’ monitort het Nivel het voorschrijven van geneesmiddelen door huisartsen tijdens de coronapandemie.

Bron: Nivel 

Mentale gezondheid in eerste helft 2021 op dieptepunt

In de eerste twee kwartalen van 2021 was 15 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder psychisch ongezond. Dit meldt het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) op basis van nieuwe cijfers uit de Gezondheidsenquête, hieraan doen jaarlijks ongeveer 10 duizend respondenten mee. Dit percentage is sinds 2001, het jaar waarin het CBS begon met de monitoring van de mentale gezondheid, niet zo hoog geweest.

De mentale gezondheid is door hen gemeten via een vragenlijst waarin wordt gevraagd naar vijf aspecten: somberheid, zenuwachtigheid, in de put zitten, rust en kalmte, en gelukkig zijn.

Jongvolwassenen somberder dan voor de coronacrisis

Jongvolwassenen waren het vaakst psychisch ongezond; het percentage dat zich neerslachtig en somber voelde lag bovendien hoger dan voorheen. Daarnaast gaven 4 op de 10 jongvolwassenen aan somberder te zijn dan voor de coronacrisis. In de periode augustus – december 2020 zijn extra vragen opgenomen over hoe men zich tijdens de coronacrisis voelde, vergeleken met de periode daarvoor. In de publicatie Ervaren impact corona op mentale gezondheid en leefstijl zijn de gegevens uit deze enquêtes nader geanalyseerd.

In het vierde kwartaal van 2020 waren relatief meer mensen psychisch ongezond dan in hetzelfde kwartaal van 2019. Die toename zette zich in het eerste kwartaal van 2021 voort, waarna een stabilisatie volgde. Vooral het aandeel mensen dat zich somber en neerslachtig voelde en het aandeel dat zichzelf als minder gelukkig beschreef, namen in het laatste kwartaal van 2020 toe en dat bleef ook begin 2021 het geval. Daarnaast nam in het tweede kwartaal van 2021 het aandeel mensen dat zich kalm en rustig voelde af.

Relatie tussen corona en mentale gezondheid

Uit de tijdelijk extra toegevoegde vragen bleek dat respondenten zich tijdens de coronacrisis op een aantal aspecten minder goed voelden dan vóór de crisis. Aan hen is gevraagd of ze zich vaker of minder vaak eenzaam, angstig, somber en/of gestrest voelden dan voor de coronacrisis.

Ruim een kwart van de mensen gaf in 2020 aan zich tijdens de coronacrisis vaker eenzaam te voelen dan daarvoor. Ook gevoelens van angst, somberheid en stress kwamen vaker voor tijdens de coronacrisis dan daarvoor. Of de afname in mentale gezondheid in het eerste halfjaar van 2021 wordt veroorzaakt door de coronacrisis is met de beschikbare gegevens niet eenduidig vast te stellen.

Bron: Centraal Bureau voor Statistiek

Programma GET READY verkleint kans op terugval bij depressie

Wist je dat 1 op de 5 van alle Nederlanders ooit te maken krijgt met een depressie of angststoornis? Een groot deel hiervan loopt verhoogd risico om binnen een paar jaar wéér last te krijgen van deze klachten. Des te belangrijker om terugval te voorkomen! Esther Krijnen – de Bruin, promovenda aan het Amsterdam UMC, onderzocht daarom hoe terugval bij patiënten met depressie of angstklachten verminderd kan worden. Daarbij nam ze het programma GET READY onder de loep.

Om tot gegronde conclusies te komen, voerde Krijnen – de Bruin verschillende deelonderzoeken uit. Ten eerste vergeleek ze verschillende studies over psychologische terugvalpreventie-interventies: ze screende 7.324 artikelen en nam uiteindelijk 40 artikelen mee. Conclusie was dat een psychologische interventie zoals cognitieve gedragstherapie de kans op terugval bij depressie vermindert met 24%. Een combinatie van therapie en antidepressiva bleek bovendien ook 24% effectiever dan alléén antidepressiva. Naast deze studie evalueerde de onderzoekster de effectiviteit van het nieuw ontwikkelde GET READY programma. Dit deed ze aan de hand van individuele interviews en hun POH-GGZ en twee focusgroep-interviews.

Waarom het GET READY programma?

‘Terugvalcijfers zijn hoog’, schrijft Krijnen – de Bruin. Ze legt uit dat de focus in de geestelijke gezondheidszorg verschoven is van ‘genezen’ naar ‘voorkomen’. Om die reden zijn er verschillende terugvalpreventieprogramma’s in het leven geroepen, maar die kennen verschillende beperkingen. Zo zijn ze niet gericht op zowel angst- én depressieve stoornissen, worden ze nog nauwelijks aangeboden via de huisartsenpraktijk en zijn ze niet toegespitst op de individuele patiënt. GET READY is juist gericht op patiënten die een angststoornis of depressie hebben gehad, hun voorkeuren zijn meegenomen in het programma en E-health modules worden afgewisseld door persoonlijke contacten met de POH GZZ, de hulpverleners die de huisarts ondersteunen bij het bieden van psychologische zorg.

Persoonlijke terugvalpreventieplan en stemmingsdagboek

Voor iedereen ziet het GET READY er iets anders uit. Iedere patiënt heeft namelijk een persoonlijk terugvalpreventieplan. Daarbij hebben ze de mogelijkheid om een angst- en stemmingsdagboek in te vullen. Een handig hulpmiddel om hun angst- en stemmingsniveau te monitoren en op tijd in te grijpen. In haar promotieonderzoek bracht Krijnen – de Bruin in kaart hoe 113 patiënten gebruik maakten van de opties van GET READY en hoe de klachten zich bij hen ontwikkelden. Dit deed ze over een periode van negen maanden.

Wat waren de belangrijkste conclusies?

GET READY blijkt een positieve uitwerking te hebben op de terugvalpercentages. Zo blijven de meeste deelnemers aan het programma stabiel: slechts 15% valt terug in angstsymptomen en 10% ervaart een terugval in depressieve klachten. Opvallend is dat patiënten die vaker bij de POH-GGZ komen beduidend meer last hebben van klachten. Verder valt gelijk in het oog dat niet iedere deelnemer evenveel gebruikmaakt van het programma: de kernmodules worden door 70-74% gebruikt; de optionele door minder dan 40%. Een kwart van de patiënten gebruikt het programma relatief vaak in vergelijking met de meerderheid die er maar weinig gebruik van maakt.

Positieve geluiden over GET READY

En hoe wordt GET READY nou ervaren, door deelnemers en door de POH GGZ? Hier geven de interviews eenduidig antwoord op: positief. Het programma zorgt ervoor dat meer patiënten en zorgverleners zich bewust worden van het risico op terugval. En dat patiënten een meer actieve rol innemen in hun eigen herstel. GET READY is als een vangnet voor eventuele terugval in de periode na eerder herstel. Patiënten waarderen de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van het programma. Toch blijft de volledige implementatie ervan uitdagend, onder meer door een gebrek aan motivatie bij patiënten. Daarnaast ervoeren zij op hun beurt weer te weinig steun vanuit de POH GGZ die er vaak vanuit gaat dat patiënten voldoende zelfmanagementvaardigheden hebben, oftewel het vermogen om zelf op een constructieve manier met hun symptomen om te gaan. Patiënten bleken die echter niet altijd te hebben.

Proefschrift

Krijnen-de Bruin, E. (2021). Relapse prevention in patients with anxiety or depressive disorders. s.n.

Moeilijk aflosbare schulden leiden tot depressie en angsten

Mentaal gezonde mensen met moeilijk aflosbare schulden hebben drie keer meer kans op psychische aandoeningen dan mensen zonder geldzorgen. Dit soort diepe schulden kunnen leiden tot depressie, angsten, alcoholproblemen en andere psychische aandoeningen, blijkt uit grootschalig bevolkingsonderzoek door het Trimbos-instituut. 

Het onderzoek is gedaan op basis van gegevens die verzameld zijn met NEMESIS-2 (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2), een grootschalige studie uitgevoerd door het Trimbos-instituut naar de psychische gezondheid van de algemene volwassen bevolking van 2007 tot en met 2018.

Schulden leiden tot depressie en angsten

Na drie jaar hebben mentaal gezonde mensen met moeilijk aflosbare schulden drie keer meer kans op psychische aandoeningen dan mensen zonder geldzorgen. Mensen die al een psychische aandoening hadden voordat de schulden ontstonden, herstellen slechter. Na drie jaar hebben ze vier keer meer kans nog steeds een psychische aandoening te hebben dan mensen zonder diepe schulden. Het gaat om depressiestoornissen, angststoornissen en middelenverslaving.

“Geldproblemen hebben grote invloed op de psychische gezondheid van mensen en de mate waarin mensen met psychische problemen herstellen”, zegt onderzoeker Margreet ten Have op de website van het Trimbos-instituut. Volgens haar is iets om rekening mee te houden nu veel coronamaatregelen aflopen en mogelijk meer Nederlanders met moeilijk aflosbare schulden te maken krijgen. Schuldeisers en schuldhulpverlening moeten extra letten op signalen van psychische problemen bij cliënten en kunnen eventueel doorverwijzen. Tegelijkertijd is het wenselijk dat behandelaars in de ggz regelmatig vragen naar de financiële situatie van patiënten.

Actief samenwerken met schuldhulpverlening

Hoewel schuldhulpverlening geen hoofdtaak is van de ggz, kunnen ggz-professionals veel doen om schulden en de bijkomende psychische problemen bij cliënten te verminderen. Bijvoorbeeld door het bespreken van schulden en budgettering, het bieden van strategieën om met druk van schuldeisers, angst, schaamte en stigma om te gaan, angsten onder ogen leren zien en het bespreken van persoonlijke doelen zoals dagelijkse routines en lichaamsbeweging. Ook kan de ggz-professional actief de samenwerking zoeken met de schuldhulpverlening.

Publicatie in Administration and Policy in Mental Health and Mental Health Services Research.
Bron: Trimbos-instituut

Oudere mannen lopen meer risico op zelfdoding dan jongeren

Ouderen en met name oudere mannen lopen meer risico op zelfdoding dan jongeren. Zij zoeken minder vaak hulp en slagen vaker als ze een zelfmoordpoging doen door de methodes die ze kiezen. Dat blijkt uit het recent gepubliceerde rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

In een onderzoek zette het CBS cijfers over zelfdoding van 1950 tot 2020 op een rij. In economisch slechte tijden, zoals in de jaren 80 van de vorige eeuw en de jaren 10 van deze eeuw, is een duidelijke toename te zien in het aantal zelfdodingen. Financiële problemen en werk zijn daarmee een belangrijke risicofactor als het gaat om zelfdoding.

Oudere mannen lopen meer risico op zelfdoding

Het CBS splitste de gegevens ook uit naar verschillende bevolkingsgroepen, zoals leeftijd, geslacht en woonplaats. Mannen plegen ongeveer twee keer zo vaak zelfmoord als vrouwen. Die verhouding is door de jaren heen min of meer gelijk gebleven. Met name oudere mannen lopen een sterk verhoogd risico op zelfdoding, vanwege hun relatief hogere risico op zelfdoding na het verliezen van hun partner, hetzij door scheiding hetzij door verweduwing.

Maar ook los van de levensfase hebben mannen een groter risico op zelfdoding. Een van de factoren die hierin een rol speelt is het feit dat mannen vaker kiezen voor gewelddadigere methoden voor suïcide. Onder vrouwen ligt het aantal pogingen tot zelfdoding juist hoger maar mogelijk speelt hun keuze voor minder zekere methoden, zoals overdoses, een rol. In het algemeen is het zo dat vrouwen eerder open lijken te staan voor hulpverlening, waardoor zij minder geneigd zijn om over te gaan op destructief gedrag, zoals zelfdoding.

Ontwikkelingen in het zelfdodingscijfer

In het overzichtsartikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het zelfdodingscijfer in de afgelopen decennia naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, regio en meest voorkomende pleegwijze. Ook wordt nagegaan hoe de Nederlandse cijfers zich verhouden tot die in andere Europese landen.

Het belangrijkste doel van het artikel is antwoord te geven op een aantal veelgestelde vragen rondom zelfdoding. Komt zelfdoding nu meer voor dan vroeger? Hoe hoog ligt het aantal zelfdodingen onder jongeren en neemt dat toe? Hoe komt het dat zelfdoding onder mannen meer voorkomt dan onder vrouwen? Waarom verschillen de zelfdodingscijfers regionaal? En in welke mate is het zelfdodingscijfer in 2020 afwijkend van eerdere jaren?

Bekijk het overzichtsartikel op de website van het CBS.

Amsterdam UMC start met nieuwe dagbehandeling voor jongvolwassenen met depressie

Psychiater Anja Lok vaan Amsterdam UMC vond dat de diagnostiek en behandeling van depressieve jongeren voor verbetering vatbaar was. Daarom initieerde ze een nieuwe dagbehandeling voor jongvolwassenen met depressie in het Transitiecentrum voor Affectieve Stoornissen (TAS). 

Sinds de lockdown een halve generatie deed verpieteren op hun kamertje, is de aandacht voor depressiviteit onder jongvolwassenen toegenomen. Maar tot voor enkele jaren geleden was het een onderbelichte groep, weet psychiater Anja Lok.

Symptomen zijn meer uiteenlopend

Op de website van Amsterdam UMC verklaart ze: “Het is ingewikkeld een depressieve stoornis bij jongeren te diagnosticeren. Het ziet er vaak anders uit dan bij volwassenen, de symptomen zijn meer uiteenlopend. Het hoort bij hun ontwikkeling dat ze af en toe experimenteren, terugtrekgedrag vertonen, stemmingswisselingen en angstklachten hebben. Vaak wordt pas later in het leven duidelijk dat er sprake is van depressie.”

Terwijl het juist zo belangrijk is er vroeg bij te zijn, legt ze uit. “Tussen 18 en 25 jaar gebeurt er nog een heleboel, onder andere in het brein. Dat is een heel gevoelige leeftijd – en juist de fase waarin depressie ontstaat.”

Dagbehandeling voor jongvolwassenen met depressie

Die groep behoeft daarom een speciale aanpak, besloot Lok drie jaar geleden. Na drie jaar uitproberen (pilots van intakes, diagnostiek en behandelingen) was de nieuwe dagbehandeling een feit. Voortaan kunnen jongvolwassenen met een depressie terecht in het Transitiecentrum voor Affectieve Stoornissen, in de wandelgangen bekend als het TAS.

De dagbehandeling is gericht op complexe stemmingsstoornissen, benadrukt de psychiater. “Het zijn jongeren die langere tijd aanhoudend somber zijn, en nergens zin in hebben. Soms is er ook sprake van een bipolaire stoornis. Ook zien we jongeren bij wie andere behandelingen niet geholpen hebben, en jongeren die een depressie ontwikkelen naast een lichamelijke aandoening, bijvoorbeeld een ziekte van het hormoonstelsel.”

Lees het hele interview met psychiater Anja Lok, ergotherapeut Lotte Pennings en psychomotorisch therapeut Matthijs Kuiper op de website van Amsterdam UMC.