Skip to main content

Archieven: Nieuws

50e inclusie voor de RADAR-CNS depressie studie!

Deelnemers positief over deelname

Goed nieuws voor het onderzoeksteam van de RADAR-CNS studie van de afdeling Psychiatrie, Amsterdam UMC (locatie VUmc). Vorige maand konden zij de 50e deelnemer includeren in de RADAR-CNS studie naar depressie. In deze studie wordt onderzocht of gegevens over sociale activiteit en slaap, verzameld met een smartphone en Fitbit, verergering van depressieve klachten kan voorspellen.

Uit gesprekken met deelnemers blijkt dat zij over het algemeen positief zijn over deelname aan de studie. De studie wordt niet als te belastend ervaren, ondanks dat deelnemers regelmatig gevraagd worden om vragenlijstjes in een app op de telefoon in te vullen. Deelnemers zijn positief over met name de Fitbit, die hen helpt om hun activiteit en slaap inzichtelijk te maken. Eén deelnemer deelde de informatie over slaap van de Fitbit ook met de huisarts, om te laten zien hoe weinig hij nu sliep. Kortom, een positief geluid van de deelnemers!

Dank gaat uit naar alle deelnemers voor hun inzet voor de RADAR-CNS studie!

Meedoen?

Het is nog steeds mogelijk om aan de studie mee te doen. Bezoek voor meer informatie onze website:
www.radar-cns.org/depressie-amsterdam.
Je kan ook e-mailen of bellen naar radar-cns@vumc.nl of 020-788 5676.

Zie ook een eerder bericht over de RADAR-CNS studie op deze website

Vaak morele verwonding bij uitgezonden militairen

Veel militairen krijgen na een uitzending (psychische) problemen. Alom bekend is posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar relatief nieuw is het begrip ‘morele verwonding.’ Universitair docente en antropologe Tine Molendijk schreef haar proefschrift over deze vorm van verwonding en wij stelden haar een aantal vragen erover.

Wat houdt morele verwonding precies in?

‘Het verschijnsel morele verwonding is zo oud als de mensheid, maar als term is het pas in de jaren ’90 opgeworpen,’ antwoordt Molendijk. ‘De Amerikaanse psychiater Jonathan Shay was een van de eersten die de term noemde naar aanleiding van de militairen die in Vietnam hadden gevochten.  Zij kregen gevoelens van schuld, schaamte en boosheid, omdat hun morele overtuigingen geweld waren aangedaan door andermans handelingen, situaties van onrecht, eigen acties of dingen die ze niet konden voorkomen. Ze kampten met gewetensconflicten.’

Welke gevolgen heeft een morele verwonding?

‘Veel militairen krijgen te maken met een spiraal-effect. In eerste instantie lijkt er bij thuiskomst niet veel aan de hand: sommigen zijn agressief, drinken veel of gaan juist hard werken. Dan komt er meer zelfdestructiever gedrag om de hoek kijken. Ze voelen zich schuldig en gunnen zichzelf daarom geen geluk. Gevolg is bijvoorbeeld dat ze hun relatie saboteren, waarover ze zich weer schuldig voelen. Dus schuldgevoel op schuldgevoel op schuldgevoel.’

Gevoel van verraad

Daarnaast zag Molendijk een gevoel van verraad als rode draad door de verhalen van de militairen lopen. ‘Militairen worden wel eens op onmogelijke missies gestuurd. Neem bijvoorbeeld Srebrenica: militairen voelden zich toen totaal machteloos. Hierdoor voelen ze zich verraden door de politiek, de regering. En bij terugkeer kregen ze ongevraagd allerlei negatieve meningen over zich heen van vrienden en kennissen, terwijl ze ’s nachts al wakker lagen van de vraag “had ik het anders moeten doen?” Dat was overigens ook terug te zien bij positieve verhalen waarbij militairen werden afgeschilderd als helden. Deze verhalen zijn te simplistisch: ze maken de militair tot karikatuur.’

Wat is het verschil met PTSS?

‘Dat is een lastige,’ aarzelt Molendijk. ‘Het is wel heel erg moeilijk uit elkaar te trekken. Ik wil ook voorzichtig zijn met labels creëren. Misschien dat “morele verwonding” wel uitgroeit tot een subtype van PTSS. Wat ik in ieder geval zie, is dat morele verwonding heel erg inzoomt op de emotie van boos en schuldgevoelens, terwijl bij PTSS de nadruk ligt op angst. Daarbij moet ik wel de kanttekening maken dat PTSS altijd in beweging is geweest: in de jaren ’80 draaide het om boosheid en schuldgevoel en pas in de loop van de jaren kwam de nadruk vooral kwam te liggen op angst.’

Toepassen kennis “morele verwonding”

‘Van behandelaars krijg ik vaak terug dat ze het begrip “morele verwonding” heel erg misten in hun cursussen,’ vertelt Molendijk. ‘Ze erkennen het begrip en willen graag er meer over weten. Ik zelf denk dat het vooral een meerwaarde heeft voor de invulling van een behandeling. Behandelingen zijn nu vaak gericht op het wegnemen van het schuldgevoel,  terwijl het voor militairen soms wel helpend is om de verantwoordelijkheid te dragen, te erkennen dat ze het misschien anders hadden kunnen doen. Zo reizen veel militairen uit mijn onderzoek op eigen initiatief terug naar het gebied van uitzending om daar in contact te komen met de lokale bevolking. Om soort van boete te doen. Dat helpt hen om de gebeurtenissen een plekje te geven.’

Veranderen denken over oorlog

‘In mijn ogen ligt de “schuld” voor de morele verwonding niet alleen bij de militair. Debet is ook het maatschappelijk denken over oorlog. Onze jongens worden vaak neergezet als helden die de vrede handhaven in conflictgebieden, maar een schone oorlog bestaat niet. Er vallen altijd burgerslachtoffers, er zijn altijd kinderen bij betrokken die er niets mee te maken hebben. Ik denk dat er wel wat meer begrip mag komen voor wat een militaire interventie inhoudt. Misschien is een tentoonstelling wel een goede manier om begrip te kweken.’

Over het onderzoek

Voor haar proefschrift sprak Tine Molendijk met 80 veteranen. Nu is haar promotieonderzoek afgerond, maar in het laatste onderzoeksjaar heeft de NWO haar onderzoeksvoorstel voor een vervolgonderzoek goedgekeurd, een samenwerking van de Radboud Universiteit, Nederlandse Defensie Academie, Veteranen Instituut, Politieacademie en ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Het onderzoek gaat dus door en richt zich de komende vijf jaar op politie en militairen. Vanuit de sociaalwetenschappelijke hoek kijkt ze naar welke interventies mogelijk zijn. Andere onderzoekers ontwikkelen vanuit het psychologische vakgebied behandelmodules.

Bron: proefschrift ‘Soldiers in conflict, moral injury, political practices and public opinion‘.

Suïcide onder jongeren: factoren onder de loep

In 2017 stierven 81 jongeren tussen 10 en 20 jaar oud door zelfdoding. Welke factoren speelden een rol bij suïcide onder jongeren? Voor het eerst in Nederland is een ‘psychologische autopsie’ in wetenschappelijk onderzoek toegepast om hierin meer inzicht te krijgen. Voornaamste conclusie: een verdiepende kloof tussen de jongere die in de problemen raakte en diens omgeving.

Onder auspicie?n van 113 Zelfmoordpreventie deed een brede werkgroep onder leiding van professor Arne Popma in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek onder nabestaanden van de jongeren die in 2017 overleden door zelfdoding. Nabestaanden van 35 van de 81 overleden jongeren werkten aan dit onderzoek mee. In totaal waren dat 104 ouders, broers en zussen, vrienden, docenten en hulpverleners.

Worstelen met levensvragen

Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van jongeren die meer dan gemiddeld worstelden met zichzelf en met grote levensvragen. Jongeren kregen vaak aan het begin van de middelbare school last van psychiatrische, psychosociale en emotionele problemen, waren zoekende in de acceptatie van hun seksuele identiteit of leden onder de gevolgen van seksueel of fysiek geweld of gepest worden.

Door de stapeling van deze factoren hadden deze jongeren problemen in het onderhouden van sociale relaties. Bij de overleden jongeren waren er regelmatig gespannen thuissituaties. Jongeren namen op sociale media een sui?cidale identiteit aan die werd versterkt door de algoritmes van sociale media en door het delen van sui?cidale uitingen met andere kwetsbare jongeren.

Problemen op school

Hoewel de jongeren allemaal een unieke aanloop naar de zelfdoding hadden, waren er binnen het onderzoek groepen jongeren met vergelijkbare problemen op school. Een patroon werd gevonden van onzekere meisjes met een perfectionistische instelling. Ze kregen psychische problemen, verzuimden school en kwamen steeds meer in een negatieve spiraal terecht.

Een tweede patroon betrof een groep jongeren, vooral jongens, met een diagnose zoals autisme, ADHD en dyslexie. Zij hadden weinig aansluiting met leeftijdsgenoten en docenten en moesten afstromen naar speciaal onderwijs.

Moeilijke passende zorg vinden

22 Jongeren (63%) waren in beeld bij de zorg op moment van overlijden. Bij 17 jongeren was er sprake van e?e?n of meerdere psychiatrische diagnose(n) en 14 jongeren hadden complexe problematiek. Ouders waardeerden de individuele inzet van hulpverleners maar uitten kritiek op het systeem. De jongeren met complexe problematiek konden moeilijk passende zorg vinden en belandden daarbij vaak in een vicieuze cirkel van aanmelding, wachtlijsten, diagnostiek, afwijzingen en verwijzing.

Ouders voelden zich vaak onvoldoende gehoord en betrokken bij de hulpverlening. Een belemmerende factor voor het betrekken van ouders was de interpretatie van de privacywetgeving door hulpverleners.

Suïcide onder jongeren: contact met naasten en hulpverlening kwijt

De verhalen van de overleden jongeren zijn schrijnend en tonen een patroon: door de jaren heen ontstond er een verdiepende kloof tussen de jongere die in de problemen raakte en diens omgeving. De onderzoeksgroep concludeert dat naasten en professionals met elkaar nieuwe vormen van samenwerking moeten ontwikkelen.

Aanbevolen wordt een netwerk- aanpak, waarbij hulpverleners, naasten en andere betrokkenen uit het leven van de jongeren samen acteren en met elkaar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en zorg dragen. Ook scholen zijn belangrijk in het signaleren van psychische problematiek en het voorkomen van kopieergedrag na een sui?cide. De onderzoeksgroep adviseert het onderwijsveld expliciet beleid te ontwikkelen gericht op het signaleren en voorkomen van sui?cidaal gedrag bij hun adolescente leerlingen en adequate opvang na een zelfdoding te realiseren.

Ook adviseert de onderzoekscommissie dat een psychologische autopsie structureel wordt georganiseerd om te leren van elke zelfdoding door een jongere.

Bron: Stichting 113 zelfmoordpreventie

Gratis online gesprekstraining voor suïcidepreventie

In Nederland overlijden elke dag vijf mensen door zelfdoding. Uit onderzoek blijkt dat praten over gedachten aan zelfmoord helpt en mogelijk levens kan redden. Zo’n gesprek over zelfmoord is voor veel mensen niet makkelijk. Daarom brengt 113 Zelfmoordpreventie een gratis online training uit waarmee elke Nederlander in een uur tijd kan leren hoe te signaleren, door te vragen en samen hulp te zoeken. Zodat iemand die zelfmoordgedachten heeft mogelijk uit zijn of haar isolement komt.

Zelfmoord kost jaarlijks drie keer meer levens dan het verkeer: 1.829 mensen overleden in 2018. Elke dag komen 40 mensen op de eerste hulp na een zelfmoordpoging. Het aantal mensen dat dénkt aan zelfmoord, is nog veel hoger: ongeveer 1 tot 3% van alle Nederlanders.

Nanette Zonnenberg, hoofd communicatie van 113 Zelfmoordpreventie: “Elke zelfdoding is uniek en vaak het gevolg van een complexe stapeling van factoren. Het is een intens verdriet voor nabestaanden en raakt gemiddeld 135 mensen. Een zelfmoord verandert het leven van naasten voorgoed. Veel mensen in de omgeving krijgen een ‘niet-pluis gevoel’ voorafgaand aan een zelfdoding. De online training leert op zo’n moment contact te maken met de ander. Mensen die zelfmoord overwegen willen vaak niet dood, ze willen een einde aan hun lijden op dat moment. Jij en ik kunnen het verschil maken, zelfmoordpreventie is een zaak van ons allemaal.”

Gesprekstraining voor suïcidepreventie

Veel mensen generen zich voor hun gedachten dat ze er liever niet meer willen zijn en willen de omgeving daar niet mee belasten. Meer dan de helft van de mensen die overlijdt door zelfdoding heeft geen hulp gezocht, terwijl bekend is dat professionele hulp kan helpen.

In tegenstelling tot wat men soms denkt, breng je de ander niet op gedachten door over zelfmoord te praten. Je kunt het risico op suïcide juist verkleinen door in gesprek te gaan. Het kan helpen om de eenzaamheid en spanning weg te nemen en samen een oplossing te vinden. Het is belangrijk dat mensen in de omgeving weten dat praten over zelfmoordgedachten mensen helpt.

Aantal slachtoffers zelfmoord terugbrengen

113 Zelfmoordpreventie heeft als missie dat niemand eenzaam en radeloos sterft door zelfmoord. Nanette Zonnenberg: “We moeten het gesprek in de samenleving veel meer op gang krijgen, het taboe moet er echt af. Van kapper tot boer, van uitzendkracht tot puber, van deurwaarder tot verzekeraar, van familieleden tot collega’s en zorgprofessionals.

Als we met z’n allen het gesprek durven aangaan, gaat dat echt impact hebben want op die manier kunnen we met elkaar helpen het aantal slachtoffers van zelfmoord terug te brengen.”

De gratis training is te volgen op vraagmaar.113.nl.

Twitter spoort vragen van hulp aan bij zoeken op ‘zelfmoord’ en ‘zelfverwonding’

Twitter spoort vragen van hulp aan wanneer iemand zoekt op termen als ‘zelfmoord’ en ‘zelfverwonding’. Wanneer iemand op Twitter zoekt op deze termen, is het eerste zoekresultaat een aansporing om hulp te zoeken. Twitter gaat hiermee een samenwerking aan met Stichting 113 Zelfmoordpreventie om de geestelijke gezondheidszorg in Nederland te ondersteunen.

‘We zijn erg blij om met Twitter samen te werken. We hopen op deze manier meer mensen met suïcidale gedachten te bereiken en hen te laten weten dat er altijd hulp beschikbaar is’, zegt Evita Bloemheuvel, Persvoorlichter bij 113 Zelfmoordpreventie, op de website van Emerce.

‘We weten dat mensen soms makkelijker op social media hun gevoelens uiten dan dit te delen met een naaste. Mensen hebben snel het gevoel een ander tot last te zijn. Met dit initiatief hopen we de drempel naar hulp te verlagen en zelfmoord te voorkomen.’

Twitter spoort vragen van hulp aan

Twitter heeft een speciaal meldingsformulier voor mensen die met zelfmoord of zelfbeschadiging dreigen. Een gespecialiseerd team beoordeelt deze rapporten en neemt na ontvangst rechtstreeks contact op met het individu om hen te laten weten dat iemand die om hem of haar geeft denkt dat ze mogelijk gevaar lopen. Twitter biedt online en hotline-bronnen en moedigt hen aan om hulp te zoeken.

Twitter deelt ook informatie over hun Helpcentrum voor mensen die mogelijk zelfmoordgedachten en zelfbeschadiging ervaren en voor mensen die zich zorgen maken over anderen op Twitter.

De zoekopdracht is ook beschikbaar voor mensen in Australië, België, Brazilië, Frankrijk, Duitsland, Hong Kong, Ierland, Italië, Japan, Korea, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Emotieregulatie bij jongeren na stressvolle gebeurtenis: meer dan de som der delen

Iedere jongere maakt wel eens een stressvolle gebeurtenis mee: het verlies van iemand, een verhuizing of een schoolwisseling. Om hiermee om te gaan, zijn er verschillende strategieën. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht komt naar voren dat de manier waarop jongeren na zo’n gebeurtenis hun emoties reguleren, gelinkt is aan hun psychisch welzijn. Wij stelden onderzoeksleider Marieke van den Heuvel een aantal vragen.

Hoe gaan jongeren om met een stressvolle gebeurtenis?

‘Er bestaan verschillende strategieën om met een bepaalde stressvolle gebeurtenis of situatie om te gaan, ook wel emotieregulatie-strategieën genoemd,’ legt Van den Heuvel uit. ‘Deze strategieën kunnen zowel adaptief als maladaptief zijn. Adaptieve technieken zijn vaak helpend en maladaptieve niet-helpend. Denk dan aan probleemgericht handelen of de situatie in perspectief plaatsen tegenover jezelf de schuld geven of piekeren. De meeste mensen gebruiken een combinatie van deze strategieën.’

Wat is onderscheidend aan jullie onderzoek?

‘Voorgaande studies kijken veelal naar hoe één enkele strategie het psychisch welbevinden beïnvloedt,’ vertelt Van den Heuvel. ‘Bijvoorbeeld dat jongeren die veel piekeren meer depressieve klachten ervaren dan jongeren die niet zoveel piekeren. In ons onderzoek hebben we gekeken naar combinaties van strategieën, ook wel profielen genoemd, en hoe deze zijn te linken aan depressieve klachten.’

Hoe hebben jullie dit onderzocht?

‘In totaal namen 411 jongeren deel aan het onderzoek. 80% hiervan had geen psychische problemen; 20% lichte tot ernstige depressieve klachten. Allen hebben vragenlijsten ingevuld over stressvolle gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt, de strategie(eën) die zij over het algemeen gebruiken om met een stressvolle gebeurtenis om te gaan en of ze depressieve klachten hebben.’

Statistische analyse

Vervolgens lieten de onderzoekers statistische analyses op deze antwoorden los. Van den Heuvel: ‘We keken onder andere of er bepaalde combinaties van strategieën waren, profielen, die jongeren vaak gebruiken. En welke jongeren deze dan gebruiken. Hierna keken we naar de relatie tussen deze profielen en depressieve klachten.’

Wat waren de belangrijkste resultaten van dit onderzoek?

‘We wisten vier profielen te onderscheiden,’ antwoordt Van den Heuvel.

  1. ‘Jongeren die weinig gebruik maken van zowel adaptieve als maladaptieve strategieën (low regulators);
  2. jongeren die beide soorten strategieën vaak gebruiken (high regulators),
  3. jongeren die weinig gebruik maken van adaptieve strategieën en veel van maladaptieve (maladaptive regulators);
  4. jongeren die gemiddeld gebruik maken van adaptieve strategieën en weinig van maladaptieve (adaptive regulators).

Deze vier profielen hebben we gevonden bij zowel jongeren zonder psychische problemen als bij jongeren met lichte tot ernstige depressieve klachten. In beide groepen gebruikten de meesten het high regulators-profiel.’

Meer depressieve klachten bij maladaptive regulators-profiel

‘Het maladaptive regulators-profiel bleek meer specifiek gerelateerd te zijn aan symptomen van depressie dan de andere profielen. Dus jongeren met meer depressieve klachten gebruiken niet alleen veel maladaptieve strategieën, maar hebben ook weinig adaptieve technieken. Als ze meer adaptieve strategieën zouden gebruiken, dan lijkt dit de werking van de maladaptieve te compenseren.’

Wat is de meerwaarde voor de klinische praktijk?

‘Hierdoor komt een betere behandeling van depressieve jongeren binnen handbereik,’ vertelt Van den Heuvel trots. ‘Voor de behandeling van deze jongeren is het namelijk van belang om het gebruik van adaptieve strategieën te vergroten en/of de inzet van maladaptieve technieken te verminderen.’

Over het onderzoek

Marieke van den Heuvel werkt als promovenda bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en is daarnaast docent aan de Universiteit Utrecht bij de master Clinical Child, Family and Education Studies (Orthopedagogiek). Haar onderzoek draagt de titel “Coping with stressful life events: cognitive emotion regulation profiles and depressive symptoms in adolescents’ en is gepubliceerd in het internationaal tijdschrift Development and Psychopathology.

Depressie-behandelingen te individualiseren door verbinding tussen hart en hersenen

Behandelingen voor depressie kunnen mogelijk verbeterd en geïndividualiseerd worden. Zo betoogt Tabitha Iseger, onderzoeker bij onderzoeksintituut Brainclinics, in haar proefschrift. Wij stelden haar een aantal vragen.

Hoe kan de samenwerking van hart en brein behandelingen verbeteren?

Hersenstimulatie is een behandelingsvorm bij depressie. Deze stimulatie is altijd gericht op de verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij depressie. ‘Verschillende onderzoeken lieten zien dat hartslagverlaging een bijeffect is van zowel invasieve als niet-invasieve hersenstimulatie op dit zogenoemde “depressienetwerk” in de hersenen,’ legt Iseger uit. ‘Vandaar onze hypothese dat hartslagverlaging mogelijk te gebruiken is om de ingang tot dat netwerk op individueel niveau te vinden.’

Individuelere behandeling

‘Hierdoor kan de juiste plaats van behandeling beter worden bepaald. De bestaande methoden zijn namelijk niet voldoende toegespitst op het individu.’ Dit, terwijl elke schedel anders is: de plaats van hersenstructuren verschilt van persoon tot persoon. ‘Om onze hypothese te toetsen, hebben we verschillende plekken op de schedel gestimuleerd met niet-invasieve hersenstimulatie, terwijl ondertussen de hartslag werd gemeten.’

Wat was de conclusie?

‘We vonden dat transcraniële magnetische stimulatie op de dorsolaterale prefrontale cortex (DLFPC) op groepsniveau inderdaad leidde tot een verlaging van de hartslag,’ antwoordt Iseger. ‘Dit is een hersengebied dat bij depressie minder activiteit laat zien.Individueel waren er wel verschillen te zien, wat erop wijst dat dat de individuele “ingang” tot het depressienetwerk mogelijk beter is te lokaliseren door een hartslagmeting. Deze resultaten zijn inmiddels getoetst in een grotere onderzoeksgroep, zowel door ons als door een onafhankelijke onderzoeksgroep. Alle drie laten ze dit resultaat zien.’

Hoe kan dit onderzoeksresultaat in de klinische praktijk worden toegepast?

Deze resultaten kunnen worden gebruikt om tussen de bestaande protocollen voor lokalisatie te kiezen, maar verder onderzoek moet laten zien hoeveel beter deze methode is. Zo vindt Iseger. ‘Vooralsnog waren dit studies in gezonde mensen en tot nu toe laten de resultaten alleen zien dat de locatie van de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) individueel is te bepalen aan de hand van de hartslag. Hoe dit samenhangt met een hogere behandeleffectiviteit voor mensen met een depressie? Dit moet nog blijken.’ Wel blijkt uit een kleinschalig onderzoek dat de mate van hartslagverlagingen op de DLPFC tijdens de eerste 30 seconden van stimulatie de behandelrespons na 30 sessies kan voorspellen. ‘Er is echter meer onderzoek nodig om dit te bevestigen.’

Proefschrift

Tabitha Iseger is onderzoeker bij het onafhankelijke onderzoeksinstituut Brainclinics en promoveerde aan de Universiteit van Utrecht. Haar proefschrift draagt de titel: “Listen to your heart: linking heart and brain for depression

Meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’ roept associaties op met suïcide

Het Trimbos-instituut heeft in samenwerking met ProRail en de NS onderzoek gedaan naar de meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’. Onderzocht werd hoe deze meldtekst wordt ontvangen door het publiek en in hoeverre de meldtekst associaties met suïcide oproept in vergelijking met de mogelijk alternatieve meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’.

De meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’ roept minder associaties met suïcide op én minder boosheid ten opzichte van de aangereden persoon. Deze meldtekst is daarom vanuit suïcidepreventie wenselijker, concluderen de onderzoekers. ‘Aanrijding met een persoon’ werd echter wel duidelijker en informatiever gevonden dan ‘Inzet van hulpdiensten’.

Meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’ kan bijdragen aan imitatiegedrag

Veel mensen horen of lezen weleens dat er een treinvertraging is ontstaan door wat omschreven wordt als een ‘aanrijding met een persoon’. In 94% van de gevallen is de oorzaak een (vermoedelijke) suïcide. Hierdoor is het mogelijk dat het publiek na het horen van ‘Aanrijding met een persoon’ denkt dat er een suïcide plaatsvond en dat een aanrijding met een trein de suïcidemethode was.

Uit onderzoek naar media en suïcide is echter bekend dat het via massamedia communiceren over suïcidemethodes kan bijdragen aan imitatiegedrag en een toename in suïcideaantallen. Daarom heeft het programma suïcidepreventie van ProRail,  NS en andere vervoerders in samenwerking met het Trimbos-instituut onderzoek gedaan naar hoe ‘Aanrijding met een persoon’ wordt ontvangen door het publiek en dit vergeleken met de mogelijk alternatieve meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’.

Lage emotionele impact, meer boosheid

Bij het lezen van ‘Aanrijding met een persoon’ hadden de deelnemers een 9 keer hogere kans te vermoeden dat de oorzaak van de vertraging een suïcide is in vergelijking met ‘Inzet van hulpdiensten’. De emotionele impact van het lezen van de meldteksten was relatief laag, maar deelnemers die ‘Aanrijding met een persoon’ lazen gaven aan meer boosheid te voelen gericht op de aangereden persoon in vergelijking met ‘Inzet van hulpdiensten’.

Er werden geen verschillen gevonden in boosheid over de vertraging of verdriet over het incident. ‘Aanrijding met een persoon’ werd echter wel duidelijker en informatiever gevonden dan ‘Inzet van hulpdiensten’.

Omdat de meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’ minder associaties met suïcide én minder boosheid ten opzichte van de aangereden persoon oproept, is deze tekst vanuit het oogpunt van suïcidepreventie wenselijker concluderen de onderzoekers. NS heeft de omroeptekst per nieuwe dienstregeling (15 december 2019) aangepast naar dat het een aanrijding betreft.

Bron: Trimbos-instituut

Lees ook: Crisis: The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention.  

Mentale gezondheid studenten hoger onderwijs onder de loep

Er is veel bezorgdheid over de mentale gezondheid en het middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs. Harde, landelijke cijfers ontbreken echter. Daarom komt er nu een landelijk onderzoek.

Het Trimbos-instituut, het RIVM en GGD GHOR Nederland zetten een landelijke monitor op, voor de ministeries van OCW en VWS. Deze monitor brengt de mentale gezondheid en middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs in kaart en zal zo veel mogelijk aansluiten bij de bestaande monitors in het hoger onderwijs.

Deelname van onderwijsinstellingen aan monitor

Op dit moment werken de drie organisaties de opzet van deze monitor nader uit, in nauw overleg met stakeholders, zoals de onderwijskoepels en de studentenvakbonden. Daarnaast lopen er gesprekken met onderwijsinstellingen over hun deelname. In 2020 is de eerste meting; de resultaten verwachten ze eind 2020.

Geïnteresseerde onderwijsinstellingen worden uitgenodigd om contact op te nemen via: studentenmonitor@trimbos.nl.

Gezocht: jongeren die mee willen praten over de mentale gezondheid van leeftijdsgenoten

Ben jij of ken jij een jongere tussen de 15 en 27 jaar die niet altijd even lekker in zijn/haar vel zit? Voor de Alliantie Mentale Gezondheid is het Trimbos-instituut op zoek naar jongeren die mee willen praten over de mentale gezondheid van leeftijdsgenoten. Vragen als ‘Wat betekent vriendschap voor jou?’, ‘Heb je wel eens extreme stress en hoe ga je daarmee om?’ en ‘ Wat is in jouw beleving gelukkig zijn?’ komen aan bod.

Op Twitter en andere social media en nieuwskanalen komen berichten voorbij over het toenemend aantal jongeren met stress en burn-outs. Gedragsexperts zien in praktijk dat de mentale druk onder jongeren lijkt toe te nemen. Volgens experts ervaren jongeren het leven als ‘snel en intensief’ en ervaren ze weinig ruimte voor zingeving.

Mentale gezondheid van jongeren

Steeds meer jongeren tussen de 15 en 27 jaar zitten niet lekker in hun vel en lopen tegen problemen aan in contact met anderen en hun sociale leven. Herken jij dit bij jezelf of in je omgeving en wil je hierover meepraten? Doe mee met het panel! Samen met jou wil het Trimbos-instituut vanuit de Alliantie Mentale Gezondheid de thema’s die voor jou belangrijk zijn in kaart brengen en kijken wat er (nog) nodig is.

Deze middag is speciaal georganiseerd voor jou en andere jongeren tussen de 15 en 27 jaar. Jullie input is belangrijk voor een succesvolle bijdrage aan het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren.

Aanmelden en meer informatie

De beste ideeën ontstaan op een prettige plek waar jij jouw creativiteit de vrije loop kan laten gaan. Daarom vind het panel plaats in informele setting op een locatie in het centrum van Utrecht. Wanneer? Dinsdag 28 januari 2020 van 14:00 tot 18:00 uur.

Meld je uiterlijk 16 december 2019 aan via mkleinjan@trimbos.nl. Aanvullende informatie over onder andere de deelnamevergoeding volgt begin januari 2020.