Skip to main content

Archieven: Nieuws

Suïcide onder jongeren: factoren onder de loep

In 2017 stierven 81 jongeren tussen 10 en 20 jaar oud door zelfdoding. Welke factoren speelden een rol bij suïcide onder jongeren? Voor het eerst in Nederland is een ‘psychologische autopsie’ in wetenschappelijk onderzoek toegepast om hierin meer inzicht te krijgen. Voornaamste conclusie: een verdiepende kloof tussen de jongere die in de problemen raakte en diens omgeving.

Onder auspicie?n van 113 Zelfmoordpreventie deed een brede werkgroep onder leiding van professor Arne Popma in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek onder nabestaanden van de jongeren die in 2017 overleden door zelfdoding. Nabestaanden van 35 van de 81 overleden jongeren werkten aan dit onderzoek mee. In totaal waren dat 104 ouders, broers en zussen, vrienden, docenten en hulpverleners.

Worstelen met levensvragen

Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van jongeren die meer dan gemiddeld worstelden met zichzelf en met grote levensvragen. Jongeren kregen vaak aan het begin van de middelbare school last van psychiatrische, psychosociale en emotionele problemen, waren zoekende in de acceptatie van hun seksuele identiteit of leden onder de gevolgen van seksueel of fysiek geweld of gepest worden.

Door de stapeling van deze factoren hadden deze jongeren problemen in het onderhouden van sociale relaties. Bij de overleden jongeren waren er regelmatig gespannen thuissituaties. Jongeren namen op sociale media een sui?cidale identiteit aan die werd versterkt door de algoritmes van sociale media en door het delen van sui?cidale uitingen met andere kwetsbare jongeren.

Problemen op school

Hoewel de jongeren allemaal een unieke aanloop naar de zelfdoding hadden, waren er binnen het onderzoek groepen jongeren met vergelijkbare problemen op school. Een patroon werd gevonden van onzekere meisjes met een perfectionistische instelling. Ze kregen psychische problemen, verzuimden school en kwamen steeds meer in een negatieve spiraal terecht.

Een tweede patroon betrof een groep jongeren, vooral jongens, met een diagnose zoals autisme, ADHD en dyslexie. Zij hadden weinig aansluiting met leeftijdsgenoten en docenten en moesten afstromen naar speciaal onderwijs.

Moeilijke passende zorg vinden

22 Jongeren (63%) waren in beeld bij de zorg op moment van overlijden. Bij 17 jongeren was er sprake van e?e?n of meerdere psychiatrische diagnose(n) en 14 jongeren hadden complexe problematiek. Ouders waardeerden de individuele inzet van hulpverleners maar uitten kritiek op het systeem. De jongeren met complexe problematiek konden moeilijk passende zorg vinden en belandden daarbij vaak in een vicieuze cirkel van aanmelding, wachtlijsten, diagnostiek, afwijzingen en verwijzing.

Ouders voelden zich vaak onvoldoende gehoord en betrokken bij de hulpverlening. Een belemmerende factor voor het betrekken van ouders was de interpretatie van de privacywetgeving door hulpverleners.

Suïcide onder jongeren: contact met naasten en hulpverlening kwijt

De verhalen van de overleden jongeren zijn schrijnend en tonen een patroon: door de jaren heen ontstond er een verdiepende kloof tussen de jongere die in de problemen raakte en diens omgeving. De onderzoeksgroep concludeert dat naasten en professionals met elkaar nieuwe vormen van samenwerking moeten ontwikkelen.

Aanbevolen wordt een netwerk- aanpak, waarbij hulpverleners, naasten en andere betrokkenen uit het leven van de jongeren samen acteren en met elkaar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en zorg dragen. Ook scholen zijn belangrijk in het signaleren van psychische problematiek en het voorkomen van kopieergedrag na een sui?cide. De onderzoeksgroep adviseert het onderwijsveld expliciet beleid te ontwikkelen gericht op het signaleren en voorkomen van sui?cidaal gedrag bij hun adolescente leerlingen en adequate opvang na een zelfdoding te realiseren.

Ook adviseert de onderzoekscommissie dat een psychologische autopsie structureel wordt georganiseerd om te leren van elke zelfdoding door een jongere.

Bron: Stichting 113 zelfmoordpreventie

Gratis online gesprekstraining voor suïcidepreventie

In Nederland overlijden elke dag vijf mensen door zelfdoding. Uit onderzoek blijkt dat praten over gedachten aan zelfmoord helpt en mogelijk levens kan redden. Zo’n gesprek over zelfmoord is voor veel mensen niet makkelijk. Daarom brengt 113 Zelfmoordpreventie een gratis online training uit waarmee elke Nederlander in een uur tijd kan leren hoe te signaleren, door te vragen en samen hulp te zoeken. Zodat iemand die zelfmoordgedachten heeft mogelijk uit zijn of haar isolement komt.

Zelfmoord kost jaarlijks drie keer meer levens dan het verkeer: 1.829 mensen overleden in 2018. Elke dag komen 40 mensen op de eerste hulp na een zelfmoordpoging. Het aantal mensen dat dénkt aan zelfmoord, is nog veel hoger: ongeveer 1 tot 3% van alle Nederlanders.

Nanette Zonnenberg, hoofd communicatie van 113 Zelfmoordpreventie: “Elke zelfdoding is uniek en vaak het gevolg van een complexe stapeling van factoren. Het is een intens verdriet voor nabestaanden en raakt gemiddeld 135 mensen. Een zelfmoord verandert het leven van naasten voorgoed. Veel mensen in de omgeving krijgen een ‘niet-pluis gevoel’ voorafgaand aan een zelfdoding. De online training leert op zo’n moment contact te maken met de ander. Mensen die zelfmoord overwegen willen vaak niet dood, ze willen een einde aan hun lijden op dat moment. Jij en ik kunnen het verschil maken, zelfmoordpreventie is een zaak van ons allemaal.”

Gesprekstraining voor suïcidepreventie

Veel mensen generen zich voor hun gedachten dat ze er liever niet meer willen zijn en willen de omgeving daar niet mee belasten. Meer dan de helft van de mensen die overlijdt door zelfdoding heeft geen hulp gezocht, terwijl bekend is dat professionele hulp kan helpen.

In tegenstelling tot wat men soms denkt, breng je de ander niet op gedachten door over zelfmoord te praten. Je kunt het risico op suïcide juist verkleinen door in gesprek te gaan. Het kan helpen om de eenzaamheid en spanning weg te nemen en samen een oplossing te vinden. Het is belangrijk dat mensen in de omgeving weten dat praten over zelfmoordgedachten mensen helpt.

Aantal slachtoffers zelfmoord terugbrengen

113 Zelfmoordpreventie heeft als missie dat niemand eenzaam en radeloos sterft door zelfmoord. Nanette Zonnenberg: “We moeten het gesprek in de samenleving veel meer op gang krijgen, het taboe moet er echt af. Van kapper tot boer, van uitzendkracht tot puber, van deurwaarder tot verzekeraar, van familieleden tot collega’s en zorgprofessionals.

Als we met z’n allen het gesprek durven aangaan, gaat dat echt impact hebben want op die manier kunnen we met elkaar helpen het aantal slachtoffers van zelfmoord terug te brengen.”

De gratis training is te volgen op vraagmaar.113.nl.

Twitter spoort vragen van hulp aan bij zoeken op ‘zelfmoord’ en ‘zelfverwonding’

Twitter spoort vragen van hulp aan wanneer iemand zoekt op termen als ‘zelfmoord’ en ‘zelfverwonding’. Wanneer iemand op Twitter zoekt op deze termen, is het eerste zoekresultaat een aansporing om hulp te zoeken. Twitter gaat hiermee een samenwerking aan met Stichting 113 Zelfmoordpreventie om de geestelijke gezondheidszorg in Nederland te ondersteunen.

‘We zijn erg blij om met Twitter samen te werken. We hopen op deze manier meer mensen met suïcidale gedachten te bereiken en hen te laten weten dat er altijd hulp beschikbaar is’, zegt Evita Bloemheuvel, Persvoorlichter bij 113 Zelfmoordpreventie, op de website van Emerce.

‘We weten dat mensen soms makkelijker op social media hun gevoelens uiten dan dit te delen met een naaste. Mensen hebben snel het gevoel een ander tot last te zijn. Met dit initiatief hopen we de drempel naar hulp te verlagen en zelfmoord te voorkomen.’

Twitter spoort vragen van hulp aan

Twitter heeft een speciaal meldingsformulier voor mensen die met zelfmoord of zelfbeschadiging dreigen. Een gespecialiseerd team beoordeelt deze rapporten en neemt na ontvangst rechtstreeks contact op met het individu om hen te laten weten dat iemand die om hem of haar geeft denkt dat ze mogelijk gevaar lopen. Twitter biedt online en hotline-bronnen en moedigt hen aan om hulp te zoeken.

Twitter deelt ook informatie over hun Helpcentrum voor mensen die mogelijk zelfmoordgedachten en zelfbeschadiging ervaren en voor mensen die zich zorgen maken over anderen op Twitter.

De zoekopdracht is ook beschikbaar voor mensen in Australië, België, Brazilië, Frankrijk, Duitsland, Hong Kong, Ierland, Italië, Japan, Korea, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Emotieregulatie bij jongeren na stressvolle gebeurtenis: meer dan de som der delen

Iedere jongere maakt wel eens een stressvolle gebeurtenis mee: het verlies van iemand, een verhuizing of een schoolwisseling. Om hiermee om te gaan, zijn er verschillende strategieën. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht komt naar voren dat de manier waarop jongeren na zo’n gebeurtenis hun emoties reguleren, gelinkt is aan hun psychisch welzijn. Wij stelden onderzoeksleider Marieke van den Heuvel een aantal vragen.

Hoe gaan jongeren om met een stressvolle gebeurtenis?

‘Er bestaan verschillende strategieën om met een bepaalde stressvolle gebeurtenis of situatie om te gaan, ook wel emotieregulatie-strategieën genoemd,’ legt Van den Heuvel uit. ‘Deze strategieën kunnen zowel adaptief als maladaptief zijn. Adaptieve technieken zijn vaak helpend en maladaptieve niet-helpend. Denk dan aan probleemgericht handelen of de situatie in perspectief plaatsen tegenover jezelf de schuld geven of piekeren. De meeste mensen gebruiken een combinatie van deze strategieën.’

Wat is onderscheidend aan jullie onderzoek?

‘Voorgaande studies kijken veelal naar hoe één enkele strategie het psychisch welbevinden beïnvloedt,’ vertelt Van den Heuvel. ‘Bijvoorbeeld dat jongeren die veel piekeren meer depressieve klachten ervaren dan jongeren die niet zoveel piekeren. In ons onderzoek hebben we gekeken naar combinaties van strategieën, ook wel profielen genoemd, en hoe deze zijn te linken aan depressieve klachten.’

Hoe hebben jullie dit onderzocht?

‘In totaal namen 411 jongeren deel aan het onderzoek. 80% hiervan had geen psychische problemen; 20% lichte tot ernstige depressieve klachten. Allen hebben vragenlijsten ingevuld over stressvolle gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt, de strategie(eën) die zij over het algemeen gebruiken om met een stressvolle gebeurtenis om te gaan en of ze depressieve klachten hebben.’

Statistische analyse

Vervolgens lieten de onderzoekers statistische analyses op deze antwoorden los. Van den Heuvel: ‘We keken onder andere of er bepaalde combinaties van strategieën waren, profielen, die jongeren vaak gebruiken. En welke jongeren deze dan gebruiken. Hierna keken we naar de relatie tussen deze profielen en depressieve klachten.’

Wat waren de belangrijkste resultaten van dit onderzoek?

‘We wisten vier profielen te onderscheiden,’ antwoordt Van den Heuvel.

  1. ‘Jongeren die weinig gebruik maken van zowel adaptieve als maladaptieve strategieën (low regulators);
  2. jongeren die beide soorten strategieën vaak gebruiken (high regulators),
  3. jongeren die weinig gebruik maken van adaptieve strategieën en veel van maladaptieve (maladaptive regulators);
  4. jongeren die gemiddeld gebruik maken van adaptieve strategieën en weinig van maladaptieve (adaptive regulators).

Deze vier profielen hebben we gevonden bij zowel jongeren zonder psychische problemen als bij jongeren met lichte tot ernstige depressieve klachten. In beide groepen gebruikten de meesten het high regulators-profiel.’

Meer depressieve klachten bij maladaptive regulators-profiel

‘Het maladaptive regulators-profiel bleek meer specifiek gerelateerd te zijn aan symptomen van depressie dan de andere profielen. Dus jongeren met meer depressieve klachten gebruiken niet alleen veel maladaptieve strategieën, maar hebben ook weinig adaptieve technieken. Als ze meer adaptieve strategieën zouden gebruiken, dan lijkt dit de werking van de maladaptieve te compenseren.’

Wat is de meerwaarde voor de klinische praktijk?

‘Hierdoor komt een betere behandeling van depressieve jongeren binnen handbereik,’ vertelt Van den Heuvel trots. ‘Voor de behandeling van deze jongeren is het namelijk van belang om het gebruik van adaptieve strategieën te vergroten en/of de inzet van maladaptieve technieken te verminderen.’

Over het onderzoek

Marieke van den Heuvel werkt als promovenda bij de Erasmus Universiteit Rotterdam en is daarnaast docent aan de Universiteit Utrecht bij de master Clinical Child, Family and Education Studies (Orthopedagogiek). Haar onderzoek draagt de titel “Coping with stressful life events: cognitive emotion regulation profiles and depressive symptoms in adolescents’ en is gepubliceerd in het internationaal tijdschrift Development and Psychopathology.

Depressie-behandelingen te individualiseren door verbinding tussen hart en hersenen

Behandelingen voor depressie kunnen mogelijk verbeterd en geïndividualiseerd worden. Zo betoogt Tabitha Iseger, onderzoeker bij onderzoeksintituut Brainclinics, in haar proefschrift. Wij stelden haar een aantal vragen.

Hoe kan de samenwerking van hart en brein behandelingen verbeteren?

Hersenstimulatie is een behandelingsvorm bij depressie. Deze stimulatie is altijd gericht op de verschillende hersengebieden die betrokken zijn bij depressie. ‘Verschillende onderzoeken lieten zien dat hartslagverlaging een bijeffect is van zowel invasieve als niet-invasieve hersenstimulatie op dit zogenoemde “depressienetwerk” in de hersenen,’ legt Iseger uit. ‘Vandaar onze hypothese dat hartslagverlaging mogelijk te gebruiken is om de ingang tot dat netwerk op individueel niveau te vinden.’

Individuelere behandeling

‘Hierdoor kan de juiste plaats van behandeling beter worden bepaald. De bestaande methoden zijn namelijk niet voldoende toegespitst op het individu.’ Dit, terwijl elke schedel anders is: de plaats van hersenstructuren verschilt van persoon tot persoon. ‘Om onze hypothese te toetsen, hebben we verschillende plekken op de schedel gestimuleerd met niet-invasieve hersenstimulatie, terwijl ondertussen de hartslag werd gemeten.’

Wat was de conclusie?

‘We vonden dat transcraniële magnetische stimulatie op de dorsolaterale prefrontale cortex (DLFPC) op groepsniveau inderdaad leidde tot een verlaging van de hartslag,’ antwoordt Iseger. ‘Dit is een hersengebied dat bij depressie minder activiteit laat zien.Individueel waren er wel verschillen te zien, wat erop wijst dat dat de individuele “ingang” tot het depressienetwerk mogelijk beter is te lokaliseren door een hartslagmeting. Deze resultaten zijn inmiddels getoetst in een grotere onderzoeksgroep, zowel door ons als door een onafhankelijke onderzoeksgroep. Alle drie laten ze dit resultaat zien.’

Hoe kan dit onderzoeksresultaat in de klinische praktijk worden toegepast?

Deze resultaten kunnen worden gebruikt om tussen de bestaande protocollen voor lokalisatie te kiezen, maar verder onderzoek moet laten zien hoeveel beter deze methode is. Zo vindt Iseger. ‘Vooralsnog waren dit studies in gezonde mensen en tot nu toe laten de resultaten alleen zien dat de locatie van de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) individueel is te bepalen aan de hand van de hartslag. Hoe dit samenhangt met een hogere behandeleffectiviteit voor mensen met een depressie? Dit moet nog blijken.’ Wel blijkt uit een kleinschalig onderzoek dat de mate van hartslagverlagingen op de DLPFC tijdens de eerste 30 seconden van stimulatie de behandelrespons na 30 sessies kan voorspellen. ‘Er is echter meer onderzoek nodig om dit te bevestigen.’

Proefschrift

Tabitha Iseger is onderzoeker bij het onafhankelijke onderzoeksinstituut Brainclinics en promoveerde aan de Universiteit van Utrecht. Haar proefschrift draagt de titel: “Listen to your heart: linking heart and brain for depression

Meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’ roept associaties op met suïcide

Het Trimbos-instituut heeft in samenwerking met ProRail en de NS onderzoek gedaan naar de meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’. Onderzocht werd hoe deze meldtekst wordt ontvangen door het publiek en in hoeverre de meldtekst associaties met suïcide oproept in vergelijking met de mogelijk alternatieve meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’.

De meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’ roept minder associaties met suïcide op én minder boosheid ten opzichte van de aangereden persoon. Deze meldtekst is daarom vanuit suïcidepreventie wenselijker, concluderen de onderzoekers. ‘Aanrijding met een persoon’ werd echter wel duidelijker en informatiever gevonden dan ‘Inzet van hulpdiensten’.

Meldtekst ‘Aanrijding met een persoon’ kan bijdragen aan imitatiegedrag

Veel mensen horen of lezen weleens dat er een treinvertraging is ontstaan door wat omschreven wordt als een ‘aanrijding met een persoon’. In 94% van de gevallen is de oorzaak een (vermoedelijke) suïcide. Hierdoor is het mogelijk dat het publiek na het horen van ‘Aanrijding met een persoon’ denkt dat er een suïcide plaatsvond en dat een aanrijding met een trein de suïcidemethode was.

Uit onderzoek naar media en suïcide is echter bekend dat het via massamedia communiceren over suïcidemethodes kan bijdragen aan imitatiegedrag en een toename in suïcideaantallen. Daarom heeft het programma suïcidepreventie van ProRail,  NS en andere vervoerders in samenwerking met het Trimbos-instituut onderzoek gedaan naar hoe ‘Aanrijding met een persoon’ wordt ontvangen door het publiek en dit vergeleken met de mogelijk alternatieve meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’.

Lage emotionele impact, meer boosheid

Bij het lezen van ‘Aanrijding met een persoon’ hadden de deelnemers een 9 keer hogere kans te vermoeden dat de oorzaak van de vertraging een suïcide is in vergelijking met ‘Inzet van hulpdiensten’. De emotionele impact van het lezen van de meldteksten was relatief laag, maar deelnemers die ‘Aanrijding met een persoon’ lazen gaven aan meer boosheid te voelen gericht op de aangereden persoon in vergelijking met ‘Inzet van hulpdiensten’.

Er werden geen verschillen gevonden in boosheid over de vertraging of verdriet over het incident. ‘Aanrijding met een persoon’ werd echter wel duidelijker en informatiever gevonden dan ‘Inzet van hulpdiensten’.

Omdat de meldtekst ‘Inzet van hulpdiensten’ minder associaties met suïcide én minder boosheid ten opzichte van de aangereden persoon oproept, is deze tekst vanuit het oogpunt van suïcidepreventie wenselijker concluderen de onderzoekers. NS heeft de omroeptekst per nieuwe dienstregeling (15 december 2019) aangepast naar dat het een aanrijding betreft.

Bron: Trimbos-instituut

Lees ook: Crisis: The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention.  

Mentale gezondheid studenten hoger onderwijs onder de loep

Er is veel bezorgdheid over de mentale gezondheid en het middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs. Harde, landelijke cijfers ontbreken echter. Daarom komt er nu een landelijk onderzoek.

Het Trimbos-instituut, het RIVM en GGD GHOR Nederland zetten een landelijke monitor op, voor de ministeries van OCW en VWS. Deze monitor brengt de mentale gezondheid en middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs in kaart en zal zo veel mogelijk aansluiten bij de bestaande monitors in het hoger onderwijs.

Deelname van onderwijsinstellingen aan monitor

Op dit moment werken de drie organisaties de opzet van deze monitor nader uit, in nauw overleg met stakeholders, zoals de onderwijskoepels en de studentenvakbonden. Daarnaast lopen er gesprekken met onderwijsinstellingen over hun deelname. In 2020 is de eerste meting; de resultaten verwachten ze eind 2020.

Geïnteresseerde onderwijsinstellingen worden uitgenodigd om contact op te nemen via: studentenmonitor@trimbos.nl.

Gezocht: jongeren die mee willen praten over de mentale gezondheid van leeftijdsgenoten

Ben jij of ken jij een jongere tussen de 15 en 27 jaar die niet altijd even lekker in zijn/haar vel zit? Voor de Alliantie Mentale Gezondheid is het Trimbos-instituut op zoek naar jongeren die mee willen praten over de mentale gezondheid van leeftijdsgenoten. Vragen als ‘Wat betekent vriendschap voor jou?’, ‘Heb je wel eens extreme stress en hoe ga je daarmee om?’ en ‘ Wat is in jouw beleving gelukkig zijn?’ komen aan bod.

Op Twitter en andere social media en nieuwskanalen komen berichten voorbij over het toenemend aantal jongeren met stress en burn-outs. Gedragsexperts zien in praktijk dat de mentale druk onder jongeren lijkt toe te nemen. Volgens experts ervaren jongeren het leven als ‘snel en intensief’ en ervaren ze weinig ruimte voor zingeving.

Mentale gezondheid van jongeren

Steeds meer jongeren tussen de 15 en 27 jaar zitten niet lekker in hun vel en lopen tegen problemen aan in contact met anderen en hun sociale leven. Herken jij dit bij jezelf of in je omgeving en wil je hierover meepraten? Doe mee met het panel! Samen met jou wil het Trimbos-instituut vanuit de Alliantie Mentale Gezondheid de thema’s die voor jou belangrijk zijn in kaart brengen en kijken wat er (nog) nodig is.

Deze middag is speciaal georganiseerd voor jou en andere jongeren tussen de 15 en 27 jaar. Jullie input is belangrijk voor een succesvolle bijdrage aan het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren.

Aanmelden en meer informatie

De beste ideeën ontstaan op een prettige plek waar jij jouw creativiteit de vrije loop kan laten gaan. Daarom vind het panel plaats in informele setting op een locatie in het centrum van Utrecht. Wanneer? Dinsdag 28 januari 2020 van 14:00 tot 18:00 uur.

Meld je uiterlijk 16 december 2019 aan via mkleinjan@trimbos.nl. Aanvullende informatie over onder andere de deelnamevergoeding volgt begin januari 2020.

Nieuw screeningsinstrument voor PTSS na ongeluk kinderen

Een ongeluk bij kinderen heeft vaak gevolgen op psychisch vlak. Een aantal krijgt te kampen met Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Maar hoe schat je het risico daarop in? En hoeveel kinderen krijgen daadwerkelijk posttraumatische stressklachten? Dat onderzocht Els van Meijel, psycholoog en postdoc onderzoeker bij Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC, afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie en bij de Bascule, Academisch centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Wij stelden haar een aantal vragen.

Wat is de aanleiding van het onderzoek?

‘Veel kinderen maken in hun leven op enig moment een ongeluk mee. Een deel van hen loopt lichamelijk letsel op en dat heeft vaak ook impact op hun psychische gezondheid. Hoe stel je vast wie risico loopt op psychische klachten? Hiervoor heb je een risicoscreeningslijst, nodig, waarmee je het risico op blijvende klachten kunt inschatten. In de Verenigde Staten hebben ze al zo’n lijst ontwikkeld: de STEPP. In ons onderzoek hebben we dit instrument eens goed tegen het licht gehouden: zou de STEPP ook in Nederland werken? Daarnaast keken we naar factoren als acute pijn en acute stress. Je kunt je voorstellen dat je pijn en stress ervaart als je een ongeluk hebt gehad en in de traumakamer van de Spoedeisende Hulp wordt onderzocht. Ook ouders ervaren dan vaak veel stress.’

147 deelnemende kinderen

Aan het onderzoek deden 147 kinderen tussen de 8 en 18 jaar en 135 ouders mee. ‘In het systeem van het ziekenhuis konden we zien of er kinderen waren binnengebracht na een ongeluk,’ vertelt Van Meijel. ‘Al die kinderen vroegen we of ze mee wilden doen aan een onderzoek. 147 van hen gingen op die uitnodiging in. Binnen twee weken bezochten we hen en namen we de STEPP-vragenlijst  af. Drie maanden later kregen de ouders en kinderen een follow-up bij ons in het ziekenhuis. Bij beiden, zowel ouders als kinderen, namen we een klinisch interview af over de klachten van de kinderen. En de ouders vulden nog een vragenlijst in over hun eigen klachten. Deelnemers met klachten verwezen we door voor behandeling. Twee tot vier jaar later hebben we 90 kinderen en 69 ouders nog een keer geïnterviewd en hebben de deelnemers vragenlijsten ingevuld.’

Wat is de belangrijkste conclusie van het onderzoek?

‘We hebben in ieder geval een screeningsinstrument ontwikkeld waarmee we het risico op posttraumatische stressklachten kunnen vaststellen,’ lacht Van Meijel. ‘In Nederland is de STEPP namelijk ook bruikbaar, weliswaar met een aangepast afbreekniveau. In de oorspronkelijke Amerikaanse lijst liepen ze een risico bij vier punten; in Nederland is dat twee punten. De vragen zijn wel hetzelfde gebleven. Het verschil is mogelijk te verklaren doordat wij de lijst afnamen op een kortere termijn: binnen twee weken na het ongeluk. In Amerika zat er meer tijd tussen.’

11,6% van kinderen last van PTSS

Uit het onderzoek kwam onder meer naar voren dat na drie maanden 11,6% van de kinderen PTSS had en 9,6% van de ouders ernstige posttraumatische stressklachten. Op de lange termijn bleef dat bij de kinderen ongeveer hetzelfde: 11,4%. ‘Sommige kinderen hadden therapie gehad en hadden geen klachten meer terwijl anderen met ernstige symptomen die geen behandeling kregen juist nog meer last kregen van PTSS-klachten. Kinderen die ernstige pijn rapporteerden bleken significant vaker PTSS te ontwikkelen. Ook hadden kinderen met blijvende lichamelijke beperkingen door het letsel op de lange termijn vaker PTSS. Bij hen zag je ook dat het ongeluk een negatieve impact had op relaties, school en sociale leven. Ouders die acute stress hadden ervaren, hadden op de korte en lange termijn vaker PTSS dan andere ouders. Op de lange termijn hadden ouders van kinderen met blijvende lichamelijke beperkingen ook vaker PTSS dan andere ouders. Belangrijke conclusies, want zo weet je dat je deze subgroepen in de gaten moet houden en helpen.’

Wat wordt er gedaan met de resultaten?

‘Nu krijgen kinderen meestal geen psychische hulp aangeboden,’ vertelt van Meijel. ‘Dit onderzoek laat zien dat een ongeluk wel psychische gevolgen heeft, dus dat die kinderen de juiste hulp geboden moet worden. Dat is een aanbeveling in het proefschrift. De eerste stap is screenen op risico en vervolgens moeten de kinderen en de ouders die risico lopen in de gaten worden gehouden. Ik doe ook de aanbeveling om pijn en stressniveaus te minimaliseren en traumasensitieve zorg in te voeren. Bij deze zorg is elke behandelaar zich ervan bewust dat medische handelingen en gebeurtenissen psychotraumatische stress kunnen veroorzaken. Dat is het uitgangspunt van zorg. Zo dragen we bij aan betere zorg voor deze doelgroep en kunnen we zoveel mogelijk chronische PTSS-klachten voorkomen.’

Bron proefschrift

Els van Meijel promoveerde op 13 november 2019. Haar proefschrift ‘Invisible injuries: posttraumatic stress in children, adolescents and their parents following accidents’is te downloaden via Publication online.

Subsidie voor traumabehandeling bij huiselijk geweld

Sabine van der Asdonk en Lenneke Alink van Universiteit Leiden hebben een forse subsidie gekregen om effectenonderzoek te gaan doen naar traumabehandeling bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma ‘Geweld hoort nergens thuis’ van de Rijksoverheid.

Het meemaken van geweld tussen ouders kan zeer schadelijk zijn voor kinderen. Dit soort ervaringen leidt vaak tot traumasymptomen bij zowel het kind als de ouder die het slachtoffer is van het geweld.

Traumabehandeling bij huiselijk geweld

Er is momenteel nog weinig kennis beschikbaar over effectieve elementen en mechanismes van interventies voor getraumatiseerde gezinnen na huiselijk geweld.

Dit onderzoek heeft als doel hieraan bij te dragen door een systeemgericht interventieprogramma te ontwikkelen en op effectiviteit te toetsen. Hierbij staat de vraag centraal wanneer welke interventiecomponenten moeten worden ingezet om uiteindelijk structurele veiligheid te bereiken in gezinnen na huiselijk geweld.

 Lees meer over het onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis.