Skip to main content

Archieven: Nieuws

Hoe Antidepressiva Hersenen Helpen bij Depressie en Angst: Nieuwe Inzichten

Depressie en angst zijn veelvoorkomende uitdagingen die een enorme impact kunnen hebben op het leven van mensen. Recent onderzoek wijst uit dat deze problemen niet alleen te maken hebben met een “chemische onbalans” in de hersenen, maar ook met hoe verschillende delen van de hersenen met elkaar samenwerken. Een interessante invalshoek is de dynamische herconfiguratie van hersennetwerken, wat verwijst naar de flexibiliteit waarmee verschillende hersengebieden samenwerken in verschillende functionele netwerken. Een studie, gepubliceerd in Psychiatry Research, biedt nieuw inzicht in deze complexe dynamiek en de invloed van antidepressiva op deze processen.

Het onderzoek, uitgevoerd door een team van neurobiologen en psychiaters, betrok een grote steekproef van 207 volwassenen, bestaande uit individuen met een huidige Major Depressieve Stoornis (MDD) en/of angststoornis, samen met controles. Ze verdeelden de deelnemers in groepen: sommigen gebruikten antidepressiva en anderen niet. De resultaten zijn interessant en bieden nieuwe inzichten.

Wat bleek? Er was niet echt een groot verschil in hoe de hersenen van mensen met depressie of angst werkten in vergelijking met mensen zonder deze problemen. Dit suggereert dat de manier waarop de hersenen werken bij mensen met deze stoornissen niet per se anders is, maar dat er iets anders aan de hand is.

Het meest opvallende resultaat was echter dat mensen die antidepressiva gebruikten, flexibelere hersenen hadden. Dit betekent dat hun hersenen beter kunnen schakelen tussen verschillende taken. Het lijkt er dus op dat antidepressiva niet alleen invloed hebben op de ‘chemie’ van de hersenen, maar ook op hoe verschillende delen van de hersenen met elkaar communiceren.

Hoewel de precieze mechanismen achter deze effecten nog moeten worden opgehelderd, bieden deze bevindingen waardevolle inzichten in hoe antidepressiva werken om symptomen van depressie en angst te verbeteren. Het suggereert dat deze medicijnen mogelijk niet alleen biochemische onevenwichtigheden corrigeren, maar ook de dynamische interacties tussen hersengebieden moduleren. Toekomstig onderzoek is nodig om deze processen verder te onderzoeken en hun klinische relevantie te begrijpen.

Het onderzoek is gepubliceerd in Psychiatry Research.

Onderzoek naar verbondenheid tussen adolescenten met een depressie en hun ouders

In haar promotieonderzoek naar de dynamiek tussen ouders en adolescenten, richtte Mirjam Wever zich op de neurale correlaten van verbondenheid, empathie en oogcontact binnen gezinsinteracties. Dit onderzoek werpt licht op de rol van deze factoren bij het begrijpen wat er in het brein gebeurt bij ouders en jongeren met en zonder depressie. Ook draagt het indirect bij aan kennis om behandelingen van depressie bij adolescenten aan te scherpen, met name wanneer dit is gericht op het verbeteren van de gezinsdynamiek. In het interview met NedKAD deelt Mirjam enkele bevindingen en de implicaties ervan voor de klinische praktijk en toekomstig onderzoek.

Waarover ging je onderzoek?

Mijn onderzoek concentreerde zich voornamelijk op het onderzoeken van de neurale correlaten en beleving van verbondenheid tussen ouders en adolescenten. Dit is een onderwerp waar nog relatief weinig onderzoek naar is gedaan. We hebben specifiek gekeken naar situaties die zich tijdens de adolescentie voordoen tussen ouders en adolescenten, waarbij we de verbondenheid effectief konden meten.

Welke benadering heb je gebruikt in je onderzoek?

We hebben ons gericht op oogcontact tussen ouders en adolescenten, evenals op de empathie van ouders. Het onderzoeksproject RE-PAIR richt zich breed op de invloed van gezinsdynamiek in situaties waarin een adolescent depressief is. We willen begrijpen hoe de interacties tussen ouders en adolescenten de depressie kunnen beïnvloeden, maar ook hoe ouders kunnen worden ondersteund om hun kinderen optimaal bij te staan. Mijn onderzoek omvatte zowel subjectieve maten als het meten van oogbewegingen en functionele neuroimaging. Op deze manier konden we de subjectieve beleving en neurale reacties in het brein van ouders en adolescenten tijdens verschillende interacties te meten en onderzoeken hoeveel oogcontact ze daadwerkelijk met elkaar maakten.

Wat waren je bevindingen met betrekking tot oogcontact en empathie?

We hebben vastgesteld dat oogcontact over het algemeen een positief effect heeft op de stemming van mensen, maar bij jongeren met een depressie bleek dit effect niet aanwezig te zijn. Dit suggereert dat depressie de perceptie van oogcontact kan veranderen en het moeilijker kan maken voor jongeren om hierdoor een beter gevoel te krijgen. Wat betreft empathie hebben we ontdekt dat ouders in de adolescentie andere vaardigheden nodig hebben om op een empathische manier te reageren op de ervaringen van hun kinderen, vooral omdat adolescenten zich steeds meer losmaken van hun ouders. Ouders maken minder direct de ervaringen van hun adolescente kinderen mee en moeten zich kunnen inleven op basis van verhalen die hun kinderen vertellen. Dat vergt andere, meer cognitieve, vaardigheden dan wanneer je als ouder direct getuigen bent van zo’n situatie. Deze bevindingen werden ondersteund door zowel observaties van oogbewegingen als neurobiologische metingen.

Wat zijn de implicaties van jouw onderzoek in de klinische praktijk?

Ons onderzoek kan bijdragen aan de ontwikkeling van interventies en ondersteuningsprogramma’s voor ouders van depressieve adolescenten. Het is belangrijk dat ouders weten dat jongeren die depressief zijn meer moeite hebben om optimaal te profiteren van contact en dat ze leren hoe ze effectief kunnen communiceren en steun kunnen bieden aan hun kind tijdens een depressie. Daarnaast benadrukken we het belang van het inleven in zowel negatieve als positieve situaties, omdat dit kan bijdragen aan het versterken van de ouder-kindrelatie. Deze bevindingen hebben directe implicaties voor de praktijk van psychologen, therapeuten en andere zorgverleners die werken met gezinnen waarin een depressieve adolescent aanwezig is.

In het kader van het RE-PAIR project is in samenwerking met GGZ-instellingen een cursus ontwikkeld. Deze cursus richt zich op ouders van jongeren met een depressie, met als doel hen meer inzicht te verschaffen en concrete handvatten te bieden hoe ze hun kind het beste kunnen ondersteunen. Professor Elzinga, die verantwoordelijk is voor de subsidie van dit onderzoeksproject, heeft samen met andere experts een boek hierover geschreven: Samen Sterk.

Wat voor vervolgonderzoek doe je?

Mijn vervolgonderzoek richt zich op verschillende aspecten. We onderzoeken hoe depressieve adolescenten reageren op het zien van zichzelf en anderen in de scanner, met behulp van eye tracking en video’s. Verder bestuderen we of er verschillen zijn tussen ouders van depressieve jongeren en niet-depressieve jongeren in hoe empathisch zij reageren wanneer zij zich inbeelden dat hun kind iets onprettigs meemaakt. Dit werk maakt deel uit van mijn postdoctoraal onderzoek. Mijn volgende stap is het onderzoeken van angst en depressie bij meisjes, met speciale aandacht voor de sterke stijging van geslachtshormonen tijdens de adolescentie.

Korte Bio

Mirjam Wever behaalde haar Bachelor in Psychobiologie (2012) aan de Universiteit van Amsterdam en haar Research Master in Neurowetenschappen (2014) aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze werkte als onderzoeksassistent bij het Image Sciences Institute in het lab voor Voedingsneurowetenschappen, UMC Utrecht. Vervolgens werkte ze als onderzoeksassistent bij Rintveld Eetstoornissen, Zeist. In 2017 begon Mirjam haar promotieproject bij de afdeling Klinische Psychologie aan de Universiteit Leiden. Ze verdedigde haar proefschrift op 11 januari 2024.

I see you. Insights into the neural and affective signatures of connectedness between parents and adolescents.

STAIRS programma: Herstellen van een depressie

Het STAIRS programma is opgezet als ondersteuning van patiënten die herstellen van een depressie. Het evenwicht in je leven kan door een depressie flink verstoord zijn. Ook als de depressie zelf een stuk minder is dankzij behandeling, ervaren veel mensen nog allerlei gevolgen in hun leven. Allerlei dingen die eerder prima konden, blijken na een depressie soms een stuk lastiger te zijn.

Welke blijvende gevolgen je ook ervaart, ze kunnen allemaal het beeld dat je van jezelf hebt veranderen. Dit betekent dat je op zoek moet naar manieren om weer naar tevredenheid te kunnen leven, ook al zijn er misschien nog gevolgen van de depressie aanwezig. Om hierbij te ondersteunen ontwikkelde een projectgroep met clinici en ervaringsdeskundigen samen STAIRS.

In het STAIRS programma werk je samen met anderen aan verschillende aspecten die beïnvloed zijn door de depressie. Deze aspecten zijn verwerkt in de volgende 8 modules:
⁃ gevolgen van de depressie,
⁃ structuur,
⁃ ontspanning,
⁃ verbinding maken,
⁃ (zelf)stigma,
⁃ zelfbeeld,
⁃ zingeving en
⁃ terugvalpreventie.

Elke module bestaat uit een groepsbijeenkomst waarin je met elkaar ervaringen uitwisselt en oefeningen doet, en een thuiswerkopdracht waarmee je thuis verder werkt aan datgene wat in de bijeenkomst is geleerd.

Sinds kort wordt de module ook online aangeboden. Aanmeldingen welkom! Het programma is ontwikkeld samen met ervaringsdeskundigen, en wordt gegeven door een koppel van hulpverlener en ervaringsdeskundige.

Het project is een samenwerking van het UMCG Groningen, de Hanzehogeschool Groningen, MIND en Alles Goed.

Website over de STAIRS-training.

Informatie over het onderzoek.

OCDnet webinar: Obsessieve en normale twijfels onderscheiden

Op 29 februari 2024 hield Henny Visser, psychotherapeut en gedragstherapeut bij Amsterdam UMC, een boeiend webinar over een cruciaal onderwerp in de behandeling van OCD: het onderscheiden van obsessieve en normale twijfels. Henny Visser heeft een sleutelrol gespeeld in het introduceren van de inference based approach (IBA) voor de behandeling van obsessief-compulsieve stoornis (OCD) in Nederland, met haar baanbrekende werk dat begon met het onderzoek naar de effectiviteit van IBA en leidde tot het project arrIBA (Alternative treatment to Reduce chronicity in OCD: Research Into Brain response and Adequacy of Treatment) na een succesvolle subsidieaanvraag.

Het webinar bood inzichten in de kern van OCD, waarbij dwang draait om twijfel, specifiek het betwijfelen van de veiligheid en normaliteit van alledaagse situaties. Henny Visser illustreerde dit met voorbeelden die de complexiteit van obsessieve twijfel benadrukten, zoals het voortdurend controleren of een deur wel op slot zit, zelfs nadat deze vergrendeld is, of het betwijfelen van de intentie achter eenvoudige handelingen zoals het verschonen van een luier.

Belangrijk was het inzicht dat obsessieve twijfel altijd draait om het betwijfelen van de waarneembare realiteit, ongeacht het onderwerp. Deze twijfel leidt tot dwanghandelingen die volstrekt overbodig zijn omdat alles in orde is. Het probleem ontstaat doordat mensen met OCD zich laten meeslepen door wat zou kunnen zijn, in plaats van te vertrouwen op wat er werkelijk is.

IBA richt zich op het oplossen van deze twijfel door patiënten bewust te maken van hun OCD-redeneerproces. Dit omvat het observeren van hun dwangmatige gedachten en het herkennen van de rol van verbeelding en twijfel in deze processen. Door zich te richten op waarneming, zelfkennis en gezond verstand, leren patiënten hun aandacht te verleggen van obsessieve gedachten naar de realiteit van het hier en nu.

De webinar benadrukte het belang van psycho-educatie en het trainen van aandachtsvaardigheden als essentiële componenten van de IBA-behandeling. Door patiënten te helpen hun obsessieve twijfels te begrijpen en te herkennen, kunnen ze leren om zich niet te laten meeslepen door verbeelding en hun aandacht te richten op wat werkelijk relevant is.

Het webinar bood niet alleen inzicht in de complexiteit van OCD, maar ook hoop voor degenen die lijden aan deze stoornis. Met de juiste behandeling en begeleiding kunnen patiënten leren om hun obsessieve twijfels te overwinnen en een leven te leiden dat niet langer wordt beheerst door dwangmatige gedachten en handelingen.

Samen met ervaringsdeskundige Maartje Punt schreef Henny Visser het boek “Behandeling van OCD. Inclusief de Inference Based Approach: Een Nieuwe Behandelmethode voor Dwangklachten”. Eerder verscheen op NedKAD een nieuwsbericht over dit boek, hier te lezen.

Meer informatie over IBA is ook te vinden in dit deskundigenartikel op OCDnet.

Plekken in Nederland waar IBA als behandeling geboden wordt:

  • Mondriaan Maastricht
  • Pro Persona Nijmegen
  • GGZ Drenthe
  • GGZ Centraal Hilversum afdeling Algemene Specialistische Polikliniek
  • PsyQ Groningen
  • Amsterdam AMC afdeling Psychiatrie Angst en Dwang

Website van de ArrIBA studie

Mijn Kind heeft OCD: Als dwang het leven van je kind beheerst

Steeds weer de handen wassen, hoewel ze allang schoon zijn. Alles vies vinden en niets meer willen aanraken. Vreemde rituelen om ervoor te zorgen dat er niets ergs gebeurt. Telkens dezelfde vragen stellen en dezelfde antwoorden willen. Dwang beheerst het leven van mijn kind, van ons als ouders en van ons gezin. Wat moeten we doen, waar kunnen we hulp vinden en welke hulp is er precies nodig? Zijn wij de enigen die dit meemaken? Hoe gaan andere ouders hiermee om? Wat hebben we verkeerd gedaan? Ouders van kinderen met OCD hebben een hoofd vol vragen.

Veel kinderen lijden onder dwanggedachten en dwanghandelingen. De impact van OCD (Obsessive Compulsive Disorder) op het kind en de rest van het gezin is ontzettend groot.

Julie is negen wanneer ze de diagnose OCD krijgt. Haar dwangstoornis is zo ernstig dat die niet alleen haar eigen leven beheerst, maar ook dat van haar gezin. Haar ouders doen wat ze kunnen om haar te helpen, maar stuiten op een hoop vragen en uitdagingen. Een herkenbare situatie voor andere ouders van een kind met OCD.

Het rauwe en eerlijke verhaal van Julie vormt de rode draad van Mijn kind heeft OCD, het eerste basisboek voor een breed publiek over dit thema. Maar het boek is veel meer dan een getuigenis.

Experts Else de Haan en Lidewij Wolters geven namelijk ook een antwoord op veel voorkomende vragen die ouders van een kind met OCD zich stellen, zoals:

  • Wat zijn dwanggedachten eigenlijk?
  • Hoe ga ik het beste om met de dwanghandelingen van mijn kind?
  • Hoe wordt OCD behandeld?
  • Waar vind ik een goede behandelaar?
  • En hoe ga ik om met de impact op de rest van het gezin?

‘Eten, aankleden, wassen, slapen, alles ging met veel stress gepaard. Ze moest alles op een bepaalde manier of telkens opnieuw doen. Naar school gaan ging niet meer, het lukte niet om met vriendjes te spelen… Het was duidelijk: we konden het niet alleen oplossen.’

Dr. Else de Haan is emeritus hoogleraar cognitieve gedragstherapie bij kinderen en adolescenten. Dr. Lidewij Wolters is GZ-psycholoog en senior onderzoeker bij Accare, een organisatie voor specialistische jeugdhulp. Ze schreven dit boek samen met Roos Van Eik, moeder van een dochter die OCD had.

Behandeling van OCD: boek

Henny Visser geeft op 29 februari 2024 een lunchwebinar over het onderscheid tussen obsessieve en normale twijfels. Tijdens de webinar zal zij ook spreken over het boek ‘Behandeling van OCD‘ welke zij samen met Maartje Punt heeft geschreven.

“Trots op dit boek”, aldus Henny Visser. “We hopen hiermee behandelaars nóg beter wegwijs te maken in de wereld van OCD: hoe kunnen ze het beter herkennen en diagnosticeren? En hoe behandel je deze ziekte in de weerbarstige praktijk? Heel belangrijk, want mensen met een obsessieve compulsieve stoornis (OCD) lopen gemiddeld 14 jaar rond met ernstige dwangklachten voordat ze een goede behandeling krijgen.”

Uniek aan het boek is het gezichtspunt van de ervaringsdeskundige. Maartje Punt heeft zelf jarenlang last gehad van OCD en schreef mee aan het boek. Ze vertelt: “We willen de dwangstoornis van twee kanten belichten. Door niet alleen een compleet, wetenschappelijk OCD-handboek neer te zetten, maar ook de beleving van een dwangstoornis te verwoorden. Ik hoop met mijn ervaringen te beschrijven hoe het voelt om verlamd te raken door angst, verdwaald te raken in controle en langdurig intensieve therapie te ondergaan.”

Gezichtspunt ervaringsdeskundige heel waardevol

Een heel waardevol perspectief, vindt Visser. “Ik werk bij Marina de Wolf-centrum*, een behandelcentrum dat gespecialiseerd is in het behandelen van mensen met angst- en dwangklachten. Een collega van me werkt al acht jaar bij ons. Zij was één van de eersten die het boek las en was heel enthousiast over de stukken van Maartje. Ze zei na afloop: ‘Jeetje ik dacht dat ik alles wist over OCD, maar ik leer echt iets nieuws’. Verrassend, maar ook mooi om te horen. Binnenwandelen in de wereld van iemand die een bepaalde ziekte heeft, kan ons echt verder brengen. Het helpt ons om een behandeling beter te laten aansluiten op de beleving van de persoon die het heeft. Zo bereiken we samen meer.”

Wetenschappelijke info nuttig voor cliënten

Maar het mes snijdt aan twee kanten: voor cliënten is het op hun beurt weer nuttig om meer te leren over hun stoornis. Over wat OCD inhoudt en wat we er allemaal over weten op basis van onderzoek. “Maartje beschrijft bijvoorbeeld hoe het voor haar is om te lezen hoe het zit met erfelijkheid”, vertelt Visser. Uit tweelingstudies weten we dat de variant waarbij je al op jonge leeftijd klachten krijgt voor 45-65% aan erfelijkheid is toe te schrijven. Maartje had echt zoiets van: verrek, het ligt niet aan mij, het is gewoon ook erfelijk. Hierdoor kan ze zich op een andere manier verhouden tot haar klachten. Voorheen voelde het altijd als haar tekortkoming, maar met deze informatie niet meer

Theorie en praktijk

Het eerste deel van het boek geeft heel veel informatie over OCD. Van neurobiologie en -psychologie bij OCD tot kennis op basis op basis van experimenten. Vervolgens krijgen behandelaars in het volgende deel een nieuw behandelingsperpectief. Stap voor stap wordt de Inference Based Approach (IBA) uit de doeken gedaan. Dit is een nieuwe behandelmethode voor dwangklachten. Een methode die focust op de waarneming.

“Voor mij was vooral die focus op waarneming een eye-opener”, stelt Punt. “Dwang is altijd op zoek naar een klein gaatje om alle twijfel doorheen te laten stromen, maar IBA richt zich juist op het idee ‘het kán wel, maar er is niks wat erop wijst dat het nu gebeurt’.”

 

*Dit nieuwsbericht werd in 2022 geschreven en voor het eerst gepubliceerd. Inmiddels werkt Henny Visser bij het Amsterdam UMC, afdeling Psychiatrie.

Videogames als hulpmiddel in de preventie en behandeling van depressie

Volgens Anouk Tuijnman kunnen sociale videogames een ideaal middel zijn voor de preventie en behandeling van depressie, vooral bij jongeren die een voorkeur hebben voor gaming. In november 2023 heeft zij haar proefschrift over dit onderwerp verdedigd.

Over welk onderwerp ging jouw onderzoek?

Mijn onderzoek richtte zich op het ontwikkelen en testen van sociale videogames voor depressie bij jongeren. De motivatie achter dit onderzoek was het besef dat bestaande behandelmethoden niet voor iedereen effectief zijn, en dat veel jongeren moeite hebben om hulp te zoeken. Mijn collega’s van GEMH Lab en ik wilden onderzoeken of videogames een geschikt medium zijn om depressiepreventie te bevorderen of de behandeling van depressie te ondersteunen.

Waarom richtte je je specifiek op jongeren en videogames?

Mijn keuze voor jongeren als doelgroep en video games als medium was gebaseerd op het feit dat de meeste jongeren bekend zijn met gaming en dat games uitstekende leermiddelen zijn. Games stellen spelers in staat om op hun eigen niveau te oefenen, bieden voortdurende feedback en zijn aantrekkelijk als vorm van entertainment. Bovendien hebben videogames minder stigma dan traditionele behandelmethoden, waardoor het voor jongeren mogelijk is om op een meer ontspannen manier met hun problemen om te gaan.

Heb je de videogames zelf ontwikkeld?

Nee, ik ben geen game designer, maar ik heb samengewerkt met game designers om twee specifieke games te ontwikkelen. Mijn betrokkenheid bij het game design was belangrijk om te begrijpen hoe game designers, onderzoekers, psychologen en jongeren efficiënt kunnen samenwerken om effectieve producten te creëren. Het was essentieel om elkaars taal te begrijpen, de wetenschappelijke eisen te waarborgen en de kracht van game designers te benutten om motiverende en leuke games voor jongeren te ontwikkelen.

Wat waren de resultaten van je onderzoek?

In het eerste traject, gericht op het meten van de gevoeligheid voor afwijzing, hebben we een game genaamd ScrollQuest ontwikkeld. We zagen dat de game succesvol was in het oproepen van afwijzing en het veroorzaken van reacties bij deelnemers. Dit suggereert dat games effectief kunnen zijn om afwijzingsgevoeligheid te meten. De vervolgstap zou zijn om dan daadwerkelijk ook gedragspatronen met behulp van games te kunnen identificeren.

In het tweede traject ontwikkelden we Moving Stories, een game gericht op het bespreekbaar maken van depressie in de klas. Hoewel we geen significante stijging in vaardigheden hebben waargenomen bij de deelnemers, daalde het stigma rondom depressie wel. De game werd enthousiast ontvangen door zowel leerlingen als docenten.

Wat zijn je aanbevelingen voor de praktijk?

Als je een client hebt die graag gamet, zet dan een game in om hun gedrag te observeren. We leunen als behandelaren vaak op rollenspellen of op hypothetische situaties.  Maar als je naast iemand zit die gamet zie je in real time zijn of haar reacties op bepaalde situaties. Voor jongeren maken games deel uit van hun wereld. Het is niet de offline en de online wereld. Het is één grote mengelmoes. Je kunt een game inzetten in een therapeutische context om gedrag te observeren, maar ook om jongeren te coachen. Hoe ga je nou met moeilijke situaties om?

Ik hoop dat mijn proefschrift en de resultaten andere onderzoekers inspireren om de inzet van sociale games voor depressiepreventie verder te bestuderen. Er lijkt een grote behoefte te zijn aan benaderingen zoals deze op scholen, waar docenten vaak worstelen met het bespreekbaar maken van mentale gezondheid. Videogames kunnen een laagdrempelige manier bieden om dit moeilijke onderwerp aan te pakken. Hoewel mijn project momenteel stilligt vanwege gebrek aan financiering, hoop ik dat de erkenning van de potentie van games als onderdeel van preventie of behandeling voor mentale gezondheid zal groeien.

Korte biografie

Anouk Tuijnman is opgeleid als orthopedagoog, gespecialiseerd in gezin, gedrag en positieve ontwikkeling. Na enkele jaren in de jeugdzorg maakte ze de overstap naar het onderzoek. Op 28 november 2023 promoveerde ze aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit met haar onderzoek naar de inzet van sociale videogames voor depressiepreventie bij jongeren. Anouk Tuijnman werkt op dit moment bij het Trimbos-instituut als wetenschappelijk onderzoeker op de thema’s gamen, gokken en digitale balans.

Nieuw Onderzoek naar Effectieve Behandeling van Angst en Depressie bij Kinderen

Angst en depressie bij kinderen vormen een complex probleem, en voor meer dan de helft van de getroffen kinderen is de huidige behandeling niet effectief. De Leidse ontwikkelingspsychologen Anke Klein en Anika Bexkens hebben een ZonMW beurs van €600.000 ontvangen voor hun onderzoek naar een innovatief behandelprogramma. Dit programma richt zich niet alleen op de kinderen zelf, maar ook op de ouders, met als doel het verminderen van angst en depressie bij deze kwetsbare groep.

Volgens de onderzoekers ervaren kinderen die last hebben van zowel angst als depressie vaak nog steeds beperkingen na behandeling. Dit benadrukt de noodzaak om behandelingen te verbeteren om escalatie, zoals schoolweigering of suïcidaliteit, te voorkomen. Samen met een internationaal team en Leidse collega’s gaan Klein en Bexkens de effectiviteit van een innovatief kind-ouderprogramma onderzoeken.

Twee interventieprogramma’s onder de loep

Het behandelprogramma omvat twee interventieprogramma’s: de kindgerichte cognitieve gedragstherapie ‘Denken Doen is Durven’ (DDD) en het ouderprogramma ‘Supportive Parents for Anxious Children Emotions’ (SPACE). Beide programma’s worden gelijktijdig gedurende twaalf weken aangeboden. Het doel is om te onderzoeken hoe deze programma’s op elkaar inwerken om angst en depressie bij kinderen te verminderen.

Volgens de onderzoekers is een van de belangrijkste onderliggende factoren voor angst en depressie bij kinderen de manier waarop zij emoties ervaren en ermee omgaan. Kinderen met verhoogde emotionele reactiviteit en de neiging om negatieve emoties te vermijden, lopen een groter risico op het ontwikkelen van depressie. Verschillende risicofactoren, zoals een geremd temperament, extreme verlegenheid, lage zelfwaardering en ongezonde coping-stijlen, vergroten het kwetsbaarheidsniveau.

Ouderfactoren in de behandeling

Opvallend is dat kinderen van ouders met psychische stoornissen ook vatbaarder zijn voor emotionele problemen, waaronder angst en depressie. Hierdoor benadrukken de onderzoekers het belang van het betrekken van ouders in het behandelproces.

De huidige behandelingen voor angst en depressie bij kinderen zijn vaak stoornis-specifiek en blijken niet altijd effectief te zijn. In tegenstelling hiermee benadrukt het nieuwe onderzoek de ontwikkeling van een transdiagnostisch behandelprogramma dat zich richt op gemeenschappelijke onderliggende mechanismen van angst en depressie. Dit omvat zowel kind- als ouderfactoren, met als doel de effectiviteit van de behandeling te vergroten en terugval te verminderen.

De Leidse ontwikkelingspsychologen hopen dat hun onderzoek zal leiden tot een substantiële verbetering van behandelresultaten, wat van cruciaal belang is voor de welzijn van deze kwetsbare groep kinderen en hun gezinnen. Mocht het nieuwe behandelprogramma succesvol blijken, kan het een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van angst en depressie bij kinderen op internationaal niveau.

Luisteren naar jongeren met suïcidale gedachten voor betere hulp

Een recente studie heeft inzicht gegeven in de behoeften van jongeren met suïcidale gedachten, wat van belang is voor zowel professionals als de jongeren zelf. Het onderzoek richtte zich op het begrijpen van de ervaringen van deze jongeren en biedt waardevolle inzichten voor het verbeteren van preventie- en interventiestrategieën.

Het overzicht van 29 studies onthult een groeiende erkenning van het belang om de stem van jongeren met suïcidale ervaringen serieus te nemen. Deze bevindingen wijzen op een positieve ontwikkeling in onderzoek, waarbij het perspectief van de jongeren centraal staat.

Een opmerkelijke conclusie van het onderzoek is de cruciale rol van sociale steun en verbinding in de zelfwaargenomen behoeften van suïcidale jongeren. Het belang van steun van peers, ouders, zorgprofessionals en andere contacten wordt benadrukt, waarbij onderzoek aantoont dat grotere sociale steun gekoppeld is aan een lager suïciderisico.

Een ander belangrijk aspect dat naar voren komt, is de behoefte aan effectieve zelfhulpstrategieën en persoonlijke groei. Jongeren benadrukken de noodzaak van coping- en afleidingstechnieken tijdens momenten van hoge suïcidale spanning. Deze bevinding benadrukt de noodzaak om jongeren en hun peers uit te rusten met de juiste tools om autonomie te behouden.

Het onderzoek belicht tevens de uitdagingen bij het opbouwen van een samenwerkende therapeutische relatie tussen jongeren en zorgverleners tijdens periodes van hoge suïcidale spanning. Het belang van gedeelde besluitvorming om deze relaties te versterken, evenals het vinden van een balans tussen patiëntveiligheid en autonomie, wordt benadrukt.

Opvallend is de beperkte focus op de behoeften van jongeren binnen onderwijsinstellingen, ondanks het belang van deze omgeving voor hun welzijn. Het onderzoek wijst op de noodzaak van verdere studie om deze behoeften beter te begrijpen en aan te pakken.

Tot slot roept het onderzoek op tot bredere maatschappelijke bewustwording en vermindering van stigma rondom zelfbeschadiging. Het benadrukt de kracht van publiekscampagnes om taboes en stigma aan te pakken.

Het onderzoek is gepubliceerd in European Child and Adolescent Psychiatry.

Depressie verhoogt risico op dementie op vroege leeftijd

Wetenschappers van Universiteit Maastricht en de University of Exeter in het Verenigd Koninkrijk hebben 15 risicofactoren geïdentificeerd die een verband hebben met een grotere kans op dementie op jonge leeftijd. Een opvallend sterk verband werd gevonden tussen depressie en sociale isolatie en een verhoogd risico op de ontwikkeling van dementie vóór de leeftijd van 65 jaar.

Over de studie

Het onderzoek was een prospectieve cohortstudie, gebaseerd op gegevens van de UK Biobank, en richtte zich op het identificeren van modificieerbare risicofactoren voor vroeg-onset dementie. Deelnemers jonger dan 65 jaar zonder dementie-diagnose bij aanvang werden geïncludeerd, met een follow-up na 10 jaar.

De onderzoekers analyseerden gegevens van meer dan 350.000 personen. Uit de analyse bleken 15 significante risicofactoren geassocieerd met een verhoogd risico op vroege ontwikkeling van dementie. Onder deze factoren vielen lager formeel onderwijs, lagere sociaaleconomische status, het dragen van 2 apolipoproteïne ε4-allelen, geen alcoholgebruik, alcoholgebruiksstoornis, sociale isolatie, vitamine D-tekort, hoge C-reactieve proteïne niveaus, lagere handknijpkracht, gehoorstoornis, orthostatische hypotensie, beroerte, diabetes, hartziekte en depressie.

Deze bevindingen benadrukken het belang van modificeerbare risicofactoren bij VOD en pleiten voor hun integratie in toekomstige dementiepreventie-initiatieven, waardoor nieuwe therapeutische mogelijkheden ontstaan voor de behandeling van vroeg-onset dementie. Naast lichamelijke factoren maakt het onderzoek duidelijk dat ook mentale gezondheid een rol speelt bij de preventie van dementie.

Het onderzoek is gepubliceerd in JAMA Neurology.