Meer sessies psychotherapie per week leidt tot betere resultaten
Mensen met een depressie krijgen nu één keer per week psychotherapie. Maar wat gebeurt er als je de sessiefrequentie verdubbelt? Volgens Sanne Bruijniks herstellen patiënten dan beter. Zij promoveerde op dit onderwerp aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en in dit interview vertelt ze ons de belangrijkste conclusies.
Wat onderzocht u in uw promotieonderzoek?
Mijn promotieonderzoek valt uiteen in verschillende deelstudies, trapt Bruijniks af. De belangrijkste is de FreqMech-studie, een multicenter-studie die landelijk liep. Hieraan deden verschillende GGZ-instellingen mee zoals GGZ inGeest, Altrecht, GGZ Oss, Pro Persona en Riagg Maastricht. We namen twee vormen van psychotherapie onder de loep: Cognitieve Gedragstherapie (CGT) en Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT). En keken of het verhogen van het aantal sessies per week bij een gelijkblijvend aantal sessies leidde tot betere uitkomsten. Dit bleek zo te zijn: patiënten die twee sessies per week kregen, rapporteerden na afloop minder depressieve klachten in vergelijking met patiënten die één sessie per week ontvingen.
Leercapaciteit beïnvloedt mogelijk behandelresultaat
Daarnaast kwam leercapaciteit terug in meerdere studies. We weten dat patiënten verschillen in leervermogen. We vermoeden dat dit invloed kan hebben op hoeverre patiënten profiteren van de therapie. Maar hoe zit dat precies? Dat onderzochten we in verschillende studies parallel aan de FreqMech-studie.
Werkgeheugen en BDNF
In een van deze studies maten we daarvoor het werkgeheugen door de patiënten taakjes te laten doen. Ook namen we bloed af, waarin we de brain-derive neurotrophic factor (BDNF) vaststelden. BDNF is een neurotrofine, een belangrijke stof in de hersenen die mogelijk een rol speelt bij leerprocessen. Uit de resultaten bleek dat bij patiënten met een hoog werkgeheugen voorafgaand aan de behandeling de hoogte van de BDNF de uitkomst van de psychotherapie kon voorspellen.
Wat is de relatie tussen werkgeheugen, BDNF en depressie?
Het werkgeheugen en de BDNF zijn cognitieve processen die bij depressie vaak zijn verstoord. Mensen kunnen zich dan minder concentreren, minder goed leren. En uit ons onderzoek kwam dat een combinatie van deze factoren de effectiviteit van psychotherapie mogelijk beïnvloedt. Bij mensen met een hoger werkgeheugen was een hogere BDNF dus gerelateerd aan betere therapie-uitkomsten. In een andere studie onderzochten we of we bij individuen met stress het geheugen konden verbeteren door cognitieve strategieën, zodat ze zich meer konden herinneren van de sessie-inhoud. We vonden dat toetsend vragen stellen achteraf het geheugen over de sessie-inhoud verbetert in de gestreste individuen die een laag werkgeheugen hadden.
Werking psychotherapie onder de loep
Een andere manier om uit te vinden hoe je therapie kunt verbeteren is door de werkingsmechanismen in kaart te brengen. Als je weet hoe therapie werkt, zou je deze misschien kunnen optimaliseren door je te richten op de werkzame elementen ‘De werkingsmechanismen onderzochten wij in een pilot’, vertelt Bruijniks. ‘Van een groep gestreste studenten kreeg de helft vaardigheden aangeleerd om met negatieve gedachten om te gaan (ook wel CGT-skills genoemd), de anderen kregen alleen informatie over de werking van negatieve gedachten. De eerste groep gebruikte de therapie-vaardigheden meer, maar het leidde niet tot afname van negatieve gedachten. Het is nu belangrijk om te gaan onderzoeken hoe deze therapie-vaardigheden over tijd ontwikkelen en of ze een effect kunnen hebben op negatieve gedachten en stemming.
Modellen om effectiviteit psychotherapie te voorspellen
Een ander resultaat dat gebruikt kan worden om in de toekomst therapieën te verbeteren, zijn de modellen die de onderzoeker maakte door middel van Machine-learning. Deze gebruiken allerlei karakteristieken van de patiënt om zo voorspellingen te doen over behandeluitkomsten. Bij wie werkt CGT beter en bij wie IPT? En: voor wie is welke sessiefrequentie het beste? Dit ploos ik uit voor Amsterdam, een collega voor Maastricht. De modellen voorspelden goed in de groep waar het model ook ontwikkeld was. Dus het model gemaakt in Maastricht kon bijvoorbeeld goede voorspellingen maken voor de patiënten uit Maastricht Wanneer we echter het model van Maastricht toepasten op de data in Amsterdam, werden de voorspellingen minder goed. Dat laat zien dat er nog werk aan de winkel is voordat deze modellen succesvol gebruikt kunnen worden in de klinische praktijk.
CV Sanne Bruijniks
Bruijniks volgde achtereenvolgend de bachelor en master psychologie aan de Universiteit van Utrecht en Universiteit van Amsterdam en de master Epidemiologie aan het VUmc. Aan de VU Amsterdam promoveerde ze dit jaar. Daarnaast werkt ze sinds oktober 2019 voor de universiteit van Freiburg als postdoctoraal onderzoeker. In een experiment zijn we bezig om te onderzoeken welke rol CGT-skills spelen bij het verminderen van negatieve gedachten en depressie. Een van de onderzoeksgroepen krijgt daarbij als extra mental imagery als cognitieve support strategie aangeleerd: inbeelden, visualiseren van die skills. We verwachten dat deze groep uiteindelijk de beste behandelresultaten zullen laten zien. Ik ben benieuwd!
Haar proefschrift draagt de titel Improving outcomes in psychotherapy for depression.
Categorieën
TIP
Heb je een nieuwstip of zelf nieuws voor de nieuwsrubriek?
info@nedkad.nl