Cognitieve gedragstherapie niet effectief genoeg bij angstklachten en gedragsproblemen jongeren
Veel kinderen en jongeren krijgen in hun leven te maken met een angststoornis. Een groep die kwetsbaarder lijkt, zijn degenen met gedragsproblemen. In haar promotieonderzoek nam Leonie Kreuze, promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen, deze groep onder de loep. Een conclusie was dat psychotherapie gericht op angst ook helpt bij het verminderen van gedragsproblemen. In dit interview stellen we haar een aantal vragen over haar onderzoek.
Waar richtte uw onderzoek zich op?
De hoofdvraag was om comorbide angststoornissen bij kinderen en jongeren beter te doorgronden, trapt Kreuze af. Dus een angststoornis die gepaard gaat met gedragsproblemen zoals opstandigheid en boosheid. Patiënten met deze klachten lijken kwetsbaarder: er is een grotere kans op verslaving, opnames, schooluitval en psychische problematiek in de volwassenheid. Daarbij keken we in hoeverre Cognitieve Gedragstherapie (CGT) effectief is. We weten dat angstklachten door deze therapie afnemen, maar hoe zit dat met de gedragsproblemen? We richtten onze pijlen op cognitieve gedragstherapieën die angsten uitdagen en oefenen als belangrijkste componenten hebben. Zoals bijvoorbeeld het Dapper Kat-protocol dat wij bij onze behandelstudie gebruikten.
Opzet onderzoek
Haar onderzoek viel uiteen in verschillende deelstudies. Kreuze: Ons vertrekpunt was een model dat beschrijft hoe comorbide gedragsproblemen bij jongeren met angststoornissen ontstaan. Wel interessant overigens! Volgens dit model zijn er twee paden waarlangs de gedragsproblemen ontstaan: één van defensieve boosheid, waarbij de angst leidinggevend is. Kinderen kunnen niet situaties vermijden, omdat ouders hen verplichten en vanuit daar worden ze boos. Het andere pad loopt via niet-beloningssituaties: ze krijgen iets niet wat ze graag willen en daardoor worden ze boos en opstandig. Met dit model als leidraad deden we een meta-analyse, scenario-, cohort-, en dagboekstudie.
Wat waren de belangrijkste bevindingen?
We mochten een aantal belangrijke conclusies trekken, stelt Kreuze. Zo vonden we twee subgroepen: kinderen en jongeren met weinig gedragsproblemen en een groep die aan het begin hoog scoorde op gedragsproblemen. Voor de gedragsproblemen deed de behandeling minder; wel wist de CGT de angstklachten bij beide groepen evenveel te verminderen. Kinderen met gedragsproblemen leken daarnaast een sterke gevoeligheid te hebben voor beloningsen; hun gedragsproblemen komen waarschijnlijk dus niet voort uit angst, maar lijken te ontstaan langs het tweede pad van ons model.
Conclusies spreken meta-analyse tegen
Opvallend was dat we echter in de meta-analyse wel significante veranderingen in gedragsproblemen zagen. Hierbij analyseerden we verschillende studies naar de behandeling van angststoornissen, die ook gedragsproblemen meenamen als uitkomstmaat. Wel een -belangrijke!- kanttekening daarbij dat een meta-analyse heel erg kijkt naar groepsgemiddelden en dan weer een gemiddelde van alle studies neemt. Hoe kan het dat dit gemiddelde wel een verbetering liet zien? Onze hypothese is dat het sterk afhankelijk is van het individuele kind én van de manier waarop de boosheid en opstandigheid ontstaan. Komt het door situaties waarin ze niet krijgen wat ze willen? Dan is er een extra interventie nodig.
Gedragsproblemen in adolescentie voorspellend voor angstklachten als volwassen
Een andere interessante bevinding van de Groningse onderzoeker was dat gedragsproblemen in de adolescentie (16 jaar) voorspellers waren voor meer angstklachten in de jongvolwassenheid (22 jaar). Tieners met comorbide gedragsproblemen krijgen als volwassen vaker te maken met angst, depressie en andere psychische problemen. Dit zou kunnen betekenen dat het niet behandelen van comorbide gedragsproblemen de kans op terugkerende angstklachten later in het leven vergroot.
Advies voor de klinische praktijk
Ik denk dat het vooral belangrijk is dat een clinicus oog heeft voor comorbide gedragsproblemen, aldus Kreuze. Ze zijn belemmerend, maar hangen ook samen met psychische problemen in de volwassenheid. De kans op terugval lijkt dus groter te zijn. Ons advies is daarom gemixte behandeling in te zetten: CGT-modules gericht op angst afgewisseld met modules gericht op de boosheid en opstandigheid. Daarnaast is het belangrijk om ouders bij de behandeling te betrekken. In onze meting vonden we namelijk dat de behandeling op de lange termijn effectiever was bij een hoge, ouderlijke betrokkenheid. Mogelijk ook omdat dit vroegtijdig uitval voorkomt. Ouders kunnen daarnaast een belangrijke rol hebben in het onthouden en behouden van aangeleerd gedrag.
Proefschrift
Kreuze, L. (2021). Anger in youth with anxiety: Relationship with reinforcement sensitivity, parental rejection and treatment outcome. https://research.rug.nl/en/publications/anger-in-youth-with-anxiety-relationship-with-reinforcement-sensi.
Categorieën
TIP
Heb je een nieuwstip of zelf nieuws voor de nieuwsrubriek?
info@nedkad.nl