Erfelijke karakteristieken sociale angststoornis meetbaar in brein
Een sociale angststoornis komt vaak bij meerdere leden van één familie voor. Zo bleek uit eerdere studies, maar Janna Marie Bas-Hoogendam heeft nu in haar promotieonderzoek aanwijzingen gevonden dat bepaalde erfelijke hersenkarakteristieken samenhangen met sociale angst. Wij stelden de Leidse promovenda een aantal vragen over haar baanbrekende onderzoek.
Wat was het vertrekpunt voor uw proefschrift?
Studies hebben aangetoond dat kinderen een grotere kans hebben om sociale angst te krijgen als hun ouders het ook hebben, antwoordt Bas-Hoogendam. En bij tweelingen komt de stoornis vaak bij beiden voor. Dus er waren al sterke aanwijzingen dat er een erfelijke kwetsbaarheid is. De vraag was alleen: hoe wordt die gevoeligheid doorgegeven? Deze vraag vormde het vertrekpunt voor de Leidse Familiestudie naar Sociale Angststoornis.
MRI-onderzoek naar endofenotypes van SAS
In die studie werken verschillende wetenschappers samen met als doel de erfelijke hersenkarakteristieken van sociale angststoornis (SAS), zogenoemde neurobiologische endofenotypes, vast te stellen. Dit deden ze met behulp van EEG en MRI. Bas-Hoogendam richtte zich op het laatstgenoemde. Hierbij keek ik naar twee kanten van de hersenen: de anatomie en de werking.
En wat waren de resultaten?
Qua anatomie, dus in hoe de hersenen in elkaar zitten, wist ik een aantal afwijkingen te meten die gerelateerd zijn aan SAS. Zo hebben familieleden met meer symptomen meer grijze stof in het dorsale striatum, een diep in het brein gelegen hersengebied. Verspreid over de hersenen zag ik ook verdere afwijkingen in dikte en grootte van hersengebieden. Een deel daarvan bleek erfelijk bepaald te zijn, andere veranderingen niet. Dus die spelen geen rol in de erfelijke kwetsbaarheid; deze zijn individueel bepaald of worden later getriggerd als de sociale angst groeit. SAS heeft immers een chronisch verloop en kan op die manier ook tot veranderingen in het brein leiden.
Functionele veranderingen
Een andere grote ontdekking was dat er meer activiteit in de subcorticale en corticale hersengebieden was naarmate de ernst van de SAS-symptomen toenam. Deze hersengebieden zijn betrokken bij het denken over jezelf, je anderen en sociale verhoudingen, legt Bas-Hoogendam uit. Dit past goed bij een sociale angststoornis. Mensen met SAS zijn namelijk voortdurend bang om te blunderen, ze zijn op hun hoede en bang dat ze een verkeerde indruk maken en anderen ze daarom negatief beoordelen. In het ergste geval mijden ze daarom alle sociale situaties.
Hoe was het onderzoek opgezet?
Bas-Hoogendam: Allereerst hebben we in de media veel aandacht gevraagd. We waren op zoek naar extreem verlegen families, want zo kan je een sociale angststoornis in meer populair en alledaags taalgebruik wel omschrijven. Uiteindelijk vonden we 8 families met 110 familieleden uit twee generaties die zich in deze omschrijving herkenden en die mee wilden doen aan mijn MRI-onderzoek. Terwijl ze in de MRI-scanner lagen, kregen ze verschillende ultrakorte verhaaltjes te lezen waar er de eerste keer per ongeluk iets mis ging en de tweede keer je iets met opzet deed. Bijvoorbeeld: je bakt een taart met vrienden en per ongeluk gebruik je zout in plaats van suiker. Met opzet: je doet er expres zout in. Vooral de onbedoelde vergissingen leidden tot meer hersenactiviteit bij familieleden met symptomen van een sociale angststoornis.
Hoe kan de uitkomst in de (klinische) praktijk worden toegepast?
Voor therapie biedt het concrete aanknopingspunten. Patiënten reageren sterk op onbedoelde normoverschrijvingen; een behandelaar kan daarop ingaan. Waarom vind je dat zo erg? En: Hoe denk je dat anderen erop reageren? Voor de toekomst is het vooral interessant om te onderzoeken of er manieren zijn om hersenpatronen te veranderen. Kun je mensen dan trainen om de patronen zo te beïnvloeden dat de hersenrespons meer gaat lijken op die van mensen zonder een sociale angststoornis?
Janna Marie Bas-Hoogendam
Bas-Hoogendam is als neurowetenschapper verbonden aan de vakgroep ontwikkelings- en onderwijspsychologie van de Universiteit Leiden (Instituut Psychologie) en de afdeling psychiatrie van het Leids Universitair Centrum. Ze is op dinsdag 14 januari cum laude gepromoveerd met haar proefschrift Extremely Shy & Genetically Close.
Categorieën
TIP
Heb je een nieuwstip of zelf nieuws voor de nieuwsrubriek?
info@nedkad.nl