Skip to main content

Klinische en psychologische factoren risico voor chronisch beloop angststoornissen

Niet sociaal-demografische, maar klinische en psychologische factoren spelen een grote rol bij het chronisch worden van angststoornissen. Zo concludeert Ans Hovenkamp-Hermelink in haar proefschrift. Zij promoveerde aan de faculteit Medische Wetenschappen, afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Aan ons de eer om haar te interviewen.

Waar richt uw onderzoek zich precies op?

‘Mijn onderzoek focust zich op het beloop van angststoornissen, over járen,’ antwoordt Hovenkamp-Hermelink. ‘De stoornissen die ik onder de loep nam, waren: sociale fobie, paniekstoornis, agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis en in een review nog selectief mutisme, separatieangststoornis (verlatingsangst) en specifieke fobie. Een angststoornis is een van de meest voorkomende ziektebeelden binnen de psychiatrie. 1 op de 5 Nederlanders krijgt er in zijn of haar leven mee te maken. Van die groep houdt 40 tot 60% langdurige klachten. Desondanks is dit chronische karakter nog relatief weinig onderzocht, terwijl de klinische praktijk wel een duidelijke behoefte aan handvatten laat zien.’

Literatuuronderzoek en data-analyse NESDA

‘Samenvattend heb ik een literatuuronderzoek gedaan van de jaren ’80 tot nu. Welke voorspellers voor het beloop van angststoornissen noemen zij? Daarnaast heb ik data geanalyseerd van NESDA, dé Nederlandse Studie naar Depressie en Angst. Zij volgen bijna 3.000 mensen nu al zo’n 13 jaar. Door deze lange termijn kun je goed zien hoe angstklachten zich ontwikkelen. Wat daarbij in eerste instantie opvalt, is dat de symptomen van de verschillende stoornissen veel overlap vertonen. Een groot deel van de mensen heeft daarom meerdere angststoornisdiagnoses.’

Diagnoses veranderen door de tijd heen

Verder vond de Groningse onderzoeker dat diagnoses heel erg door de tijd wisselen. ‘Iemand die nu een gegeneraliseerde angststoornis heeft, kan goed over vijf jaar een sociale angststoornis hebben,’ licht ze toe. ‘Wat hierin een rol speelt is dat behandelaars nu heel erg kijken naar de criteria van de DSM: de cliënt heeft dit symptoom, dat symptoom en nog een ander symptoom. Dus voldoet aan de criteria voor een bepaalde stoornis. Terwijl de ernst van een klacht uit het oog wordt verloren. Mijn voorstel is daarom om bij onderzoek waarbij mensen over langere tijd gevolgd worden de diagnoses meer los te laten en meer te kijken op symptoomniveau: van welke klachten heeft iemand ernstig last en van welke matig?’

Wat waren de risicofactoren voor een langetermijnbeloop van angststoornissen?

‘Klinische en psychologische factoren,’ antwoordt Hovenkamp-Hermelink. ‘Denk dan aan veel paniekaanvallen, het tegelijkertijd hebben van een persoonlijkheidsstoornis, meer vermijdingsgedrag, lage extraversie en hogere mate van angstgevoeligheid. Sociaal-demografische gegevens als opleidingsniveau, beroep en salaris spelen waarschijnlijk wel een rol bij het krijgen van een angststoornis. Wij konden het echter niet in verband brengen met een chronisch beloop.’

Klinische toepasbaarheid: angstgevoeligheid aanpakken

‘Vooral de bevinding over angstgevoeligheid is een belangrijke. Dit noemen we ook wel de angst voor angst. Mensen met een hoge angstgevoeligheid hebben óók last van de symptomen die horen bij hun stoornis. Bijvoorbeeld als iemand een paniekaanval krijgt, dan merkt hij of zij ook de verhoogde hartslag op en denkt bij zichzelf: “Het gaat nu mis; ik krijg een hartaanval.” Zodra je de angstgevoeligheid omlaag weet te brengen met behandeling, dan wordt de ernst van de klachten minder en dit heeft mogelijk een gunstig effect op het beloop. Deze factor zou daarom wat mij betreft een prominentere plek in de behandeling mogen krijgen.’

Locus of control veranderen

‘Tot slot is mijn aanbeveling aan de behandelaars in de klinische praktijk om de locus of control aan te pakken. Dit is het gevoel dat je controle hebt over je leven. Sommige mensen hebben het gevoel weinig controle te hebben, hen overkomt de dingen. Dit is een externe locus of control. Zo’n externe locus kan leiden tot ernstigere klachten van angst. In mijn onderzoek richt ik me niet op specifieke handvatten.

Het onderzoek in dit proefschrift was een eerste opmaat; nu is het aan de toekomstige onderzoekers om dit onderzoek verder uit te breiden en zo mogelijk te verwerken in behandelrichtlijnen.’

 

Het proefschrift ‘The long-term course of anxiety disorders. An epidemiological perspective’ is verdedigd op 21 december 2020. Het proefschrift is digitaal gepubliceerd via de Rijksuniversiteit Groningen.

Categorieën

TIP

Heb je een nieuwstip of zelf nieuws voor de nieuwsrubriek?
info@nedkad.nl